We gaan er allemaal aan.

Ziek zijn in Guatemala is niet iets wat ik graag wil ervaren. Er zijn grenzen aan een inleefstage me dunkt, zeker als je toilet een hol is waar je vijf minuten naar onderweg bent. Gelukkig voor mij, minder gelukkig voor haar, is het Inneke die plots bacteriebeesten in haar lijf heeft zitten en niet ik. Ik ben naar het schijnt nogal vervelend als ik ziek ben of dat heb ik mij althans door enkele familieleden laten vertellen. Inneke is dat gelukkig niet, al ziet ze er behoorlijk miserabel uit. Met een emmertje en bibberknietjes wijkt ze niet van de hudo die zo onwelriekend staat te pronken in het midden van de brousse.
Ondertussen heeft het halve gezin zich al verzameld rond het pad naar het toilet “Que passa?, Esta bien?”. Ja euhm no, dus. Claro que no.
Dat het van overgeven en misselijk is maar dan in het Spaans. Ik denk er even aan om mijn point-it boekje boven te halen dat ik in een ver verleden met kerst van mijn broer kreeg. Mijn Spaans blijkt er echter enorm op vooruitgegaan. Of anders gebruik ik het Jommekes-Spaans (diarreeos). Ze snappen het, geen erg ze gaan meteen op zoek naar medicatie, maar er is een dokter in de buurt het komt allemaal goed.
De dokter blijkt een uur verder te wonen maar we kunnen ook naar het gezondheidscentrum. Daar maak ik me snel met een excuus vanaf: voor de school moeten we naar het ziekenhuis, lo siento. Goed plan van mezelf, ware het niet dat het eerst volgende hospitaal zich in Coban bevindt, drie uur met een bus. Problemo numero uno dus, want ik zie Inneke nog niet meteen drie uur op een bus zitten. Bon, op zoek naar een auto dus, Miek regelt het.
Ondertussen wordt er in het huis naarstig naar een pil, siroop of poedertje gezocht. Of ze soms iets gezien heeft dat ze niet mocht zien? Daar kan het lijf ziek van worden? Ik doe mijn best om mijn ogen niet tot achterin mijn hoofd te rollen. Ze willen helpen, lief. Maar de kruidnageldrap die ze Inneke willen geven krijgt ze in geen honderd jaar binnen. Stiekem op de kast zetten dus met een leugentje om bestwil (ik zal het haar met kleine beetjes geven).
Ik weet het, klinkt vreselijk, want ze willen echt alleen maar helpen en ze zijn zo ontzettend bezorgd. Maar als je ziek bent wil je geen dingen tegen boze geesten of kruidnageldrap. Dan wil je gewoonweg een emmertje en een goed bed. Het is dus niet dat hun hulp niet geapprecieerd wordt, het is dat het gewoon even niet het moment is voor nieuwe dingen.
Santiago komt met kaars en wierrookvat de kamer binnen, hij gaat bidden zodat Inneke snel beter is. Mijn gemoed schiet vol enig krijg wateroogjes. Al steek ik het op de wierrookvat. Ik zie Innekes ogen al richting emmer gaan. Uh-oh te sterke geur, problemo numero dos. Maar bon, ze houdt zich sterk. Ik zou zeer zeker over mijn nek gegaan zijn als ze met een wierrookvat voor mijn neus kwamen zwaaien. Soit, ik heb het elke zondag al moeilijk in de kerk maar dat zal aan mijn gevoelig reukorgaan liggen. Anyway, er wordt gebeden en met wierrook gezwaaid en mijn hart schiet vol met warmte voor deze mensen, die meteen alles in hun macht doen om Inneke er weer bovenop te helpen. Ik hou me tegen om Santiago eens goed vast te pakken en sla nog een kruisje. De dokter van het gezondheidscentrum komt eens dag zeggen en doet een kort onderzoek. Gedehydrateerd, meer drinken en wat pillen enzo. Dat die pillen niet mogen van de school, lo siento. Maar bedankt voor de hulp.

Ondertussen heb ik een auto geregeld en een kamer voor ons in Coban geboekt: vamos! Gewapend met een emmertje voor Inneke en mijn aller-aller-charmanste lach om de bestuurder (die Kevin heet, what are the odds) wat te vertederen in de hoop dat hij zijn prijs wat doet zakken. Het blijkt ons 80 euro te gaan kosten om tot Coban te geraken. Zoveel geld hebben die arme studenten van België nu ook weer niet, zet ons maar af in het volgende dorp waar de bus stopt. Dan zal het dertig euro zijn juffrouw. Goed, andere tactiek dus. Gezellig praatje slaan over zijn madam, ah mijnheer is regelmatig chauffeur voor de drugstrafiek? Allez, dat zal wel goed verdienen (zijn vader moest het weten). Of hij niet naar België kan komen, hij kent daar volk? God ja, maar het is daar zo koud jongen, en zo duur. Daar gaat ge niet rijk worden neem dat van mij aan. Ik leer hem wat Engelse woorden, voor in geval dat hij toch naar België komt, dat Nederlands komt later wel.
Na nog een paar telefoontjes naar zijn vader (een pracht van een mens trouwens, en dan heb ik het niet over zijn looks) is het in orde. Dat geld regelen we wel en het ‘programma’ kan misschien wel helpen. Soit we zien het wel, Inneke wordt in elk geval voor het hospitaal afgezet. Goed zo want wandelen had er niet in gezeten.

Ik had me aan bloedende mensen met gapende wonden verwacht, wegkwijnende oudjes en gillende kinderen maar het ziekenhuis bleek veel minder spectaculair. Misschien omdat dit een privé-ziekenhuis is waar de gemiddelde Guatemalteek de visite niet kan betalen, misschien keek ik teveel films. In elk geval ziet het er allemaal netjes uit, doet de dokter wat je van een dokter verwacht (inclusief indringend gestaar) en worden er bloed- en andere stalen genomen. Het verdict is bijzonder snel: een hoop bacteriën. Twee kruisjes zijn te veel maar niet al te erg, Inneke heeft er vier. Goed dat we kwamen dus want het zou er niet beter op geworden zijn. Moord en brand en we gaan allemaal dood! Al blijkt dat goed mee te vallen, drie dagen antibiotica en nog wat andere pillen, dan komt ze er wel weer bovenop. Goed drinken en veel rusten en niet te veel in de zon. Met die dagelijkse dertig graden wordt dat laatste moeilijk.
Mijn moederinstinct steekt meteen de kop op en ik ga crackers kopen. En cola. En medicijnen. Ik vertel nog net geen verhaaltje voor het slapengaan. Een paar dagen Coban en het komt allemaal goed. Fingers crossed.

Dat het vakantie is.

Ik ben graag altijd een beetje onderweg. Horizon per horizon verbreden en verslaan tot de zon eindelijk stilstaat. Mens en dier verslijten onder het zuchtend rubber uit andere windstreken. Talen spreken zonder tong met vrienden die nog vreemden zijn. Kronkelen rond grenzen zonder voet om op te staan.

Na weken van stressen, valiezen pakken, herpakken en kilo’s chocolade aanslepen mocht ik ze eindelijk gaan afhalen op de luchthaven: de papzie en de mamzie. Voor de duidelijkheid: ik heb twee paar papzies en mamzies, dat is behoorlijk handig want er heeft altijd wel een papzie of een mamzie tijd. Ik doe niet aan stiefgedoe, veel te assepoester-achtig. Bon, u kan weer volgen.
Ik stond dus enthousiast te zwaaien met een origineel bordje aan de luchthaven en laaide hen meteen in een taxi. Dat Guatemala City gevaarlijk is vind ik trouwens nog steeds een beetje overdreven. Of toch als je in de eerste en de tweede zone blijft, je ogen open houdt en s’avonds niet onnodig de straat op loopt. Niet erger dan mijn eigen Borgerhout me dunkt. Alhoewel ik met de veranderingen die Bartje lijkt door te voeren niet helemaal zeker ben of ik nu nog ‘mijn’ Borgerhout mag zeggen, gezien Bartje er aleenrecht op lijkt genomen te hebben. Soit, ik ging hier niet politiek worden.
De volgende ochtend worden we gepakt en gezakt de bus opgezet richting Esquipulas om naar Honduras te geraken. Daar zijn naar het schijnt impressionante ruïnes te ontdekken. Eenmaal aangekomen blijken we toch niet helemaal juist te zitten, overnachten in dit boerengat dus. We hebben het ongeloofelijke geluk om aan te komen op het moment dat de hele motorbeweging uit Guatemala dat ook doet. De jaarlijkse feestdag om de plaatselijke negerjezus (topwoord, vergeef me de politieke incorrectheid) te vieren blijkt dan net plaats te vinden. Alle hotels zitten behoorlijk vol. Ik slaag er, met mijn fantastische puppyblik, in om een stukje vloer te bemachtigen in een restaurant. Mijn ouders op een vochtige stink-matras, ik op de grond. Een mooi begin van een mooie reis en we gaan nog niet naar huis.
De dag erna is er een van bussen nemen, staartbeentjes kneuzen door de kapotte veringen, grenzen oversteken en ruïnes bekijken. En het was geeneens middag. Het gaat allemaal om planning en vindingrijkheid vrienden. Mijn reisgidsgehalte stijgt met de minuut. Voor mij ne paraplu voor mijne Kerstmis volgend jaar.

Vervolgens opnieuw kilometers verslijten onder veringen die het begin jaren vijftig al lang hadden opgegeven. Maar het is gezellig en allé hoe is het nog met de kinderen? De bussen worden volgeduwt met mensen zonder tijd. Ademen wordt moeilijk en de man naast mij spuwt om de vijf minuten zijn fluimen voorzien voeten. Ik denk dat we nog steeds in Guatemala zijn. Gelukkig is het vakantie. De bus verlaten wordt gedaan onder gefluit en ge’mamacita’ van de plaatselijke vrijgezellenbevolking. Wanneer ze heel sympathiek mijn vermoeid achterwerk beginnen te masseren, toegegeven het was vast aardig bedoeld, mik ik enkele welbepaalde knie-en elleboogstoten uit. Het is vakantie maar ze moeten nu ook niet gaan overdrijven.

Rio Dulce staat als volgende op de lijst. Met een de lancha (boot, geen hond) brengt ons naar hotel Tijax. Huisjes aan de steigers en margaritas ter grootte van de gemiddelde viskom. Mag ik hier blijven wonen? Ik hijs me gelijk in mijn hotpants met het idee dat topmodellen ook cellulitis hebben en boek alvast de rondvaart. Een rondvaart op de Rio Dulce is niet te vergelijken met de Flandria en de Schelde, dat leer ik snel. Tropische vogels, regenwoud, knabbelaars water en af en toe een eenzame peddelaar. Kleurke pakken. We meren aan bij Livingstone, dat meer stoned dan living blijkt. Na vijf minuten heb ik het gehad met de vijandige Garifuna’s en de kille sfeer. Terug de boot op om de watervallen van Siete Altares te beklimmen. Al is beklimmen veel gezegd, de weg was nogal moeilijk vindbaar. Maar het is het idee dat telt.
We sluiten de dag af met een duik in de plaatselijke warmwaterbron en een margarita of drie. Volgens mij is het vakantie.

20130213-105415.jpg

20130213-105324.jpg

20130213-105816.jpg

20130213-105844.jpg

Censuur bij de gebuur

Ik lijk in mijn blogposts de laatste tijd wel vaker ‘nooit gedacht dat ik…’ te zeggen, zal vast te maken hebben met dat alleen in de brousse zitten. Vergeef me maar ik had ook nu nooit gedacht dat ik dit zou zeggen: ik mis het om aangeraakt te worden. Klinkt een beetje gek maar geef me een paar alinea’s en u begrijpt het vast.

Voor ik vertrok had ik een persoonlijke ‘bubbel’ ter grootte van de zwarte markt van Tessenderloo, wat toch al behoorlijk is. Trouwens fantastisch om eens heen te gaan en een middag mensen te kijken, geweldige exemplaren er lopen daar rond.
Ik ben nooit een zoener geweest, zoenen bewaar ik strikt voor ouders, oma’s en liefjes. Al is er weliswaar een verschil in de aard van de zoenen. Zij die niet tot deze drie categorieën behoren moeten het met een enthousiast handgebaar stellen (respectievelijk onder te verdelen in: vuistje, high-five, gezwaai, gewapper of een uitzonderlijke middelvinger). Bij onverwachte knuffels sta ik meestal een beetje ongemakkelijk te schouderkloppen en halve kaakslag-zoenen bij de vrienden zijn al helemaal niet aan mij besteedt. Het is dus redelijk accuraat te stellen dat ik nogal op mijn persoonlijke ruimte gesteld was.
Terecht gekomen in een collectivistische cultuur waar je al blij mag zijn als je het toilet niet aantreft met je voorganger rustig kakkend en de deur wijd open (nu ja eigenlijk mag je al blij zijn als er een deur is) had ik me al aan heel wat intimiteiten verwacht. Iedereen leeft hier immers in de zelfde ruimte, hoewel kamers meestal afgebakend zijn waardoor je niet binnen kan kijken, gaan de muren niet helemaal door tot aan het blafond. Je hoort dus alles wat er bij de buren gebeurt. Me verwachtend aan occasioneel gehijg en gekreun deed ik elke avond trouw mijn oordoppen in. Mijn verwachtingen blijven echter, nu bijna drie maanden verder, uit. Ook zonder oordoppen blijft alles zedig bij de buren. God ziet immers alles. Dat de Mayas niet meteen de grootste zoeners zijn bleek ook al snel, niet dat je mij hoort klagen. Een hand van -geeft-de-vod-eens-door- krijg je hier regelmatig, maar daar zal het dan ook bij blijven. Het eerste zoenende koppel moet ik hier nog tegenkomen. Als ze hun trouwringen niet zouden dragen denk ik niet dat het me zou opvallen dat mensen hier getrouwd zijn. Heel gek om te merken hoe weinig men hier publiekelijk affectie toont. Kleine kinderen zijn de enige die hier stevig gekust en geknuffeld worden. Koppels houden het bij samen zedig in de hangmat en af en toe op elkaars schoot gaan zitten.

Affectie en genegenheid worden hier op een veel subtielere manier getoont. Door je man zijn eten te brengen bijvoorbeeld, of goed op te letten op wat je bezoekers niet lekker vinden zodat je hen dat de volgende keer niet meer voorschoteld. Observeren van en anticiperen op behoeften van je medemens zijn hier belangrijke eigenschappen.
Zo komt het dus dat ik af en toe snak naar een schouderklopje, een stevige smakkerd en een hart verwarmende knuffel. Maar het meest van al snak ik naar een oude getrouwe ‘hee ik vind jou écht leuk!’, nu ja met een Facebook-gewijze ‘me gusta’ stel ik me ook al tevreden. Want het is hier behoorlijk zoeken naar die subtiele tekens van genegenheid, dat anders uiten van blijdschap, liefde en genegenheid. Het is een behoorlijk ingetogen volk die Mayas en gezien ik zelf een behoorlijk open (en expliciet) boek ben vind ik dat al wel eens moeilijk. Al leert me dat ook weer grenzen stellen, niet de hele tijd mijn hebben en houden in ieders gezicht te smijten. Een beetje censuur dus, daar zullen er vast wel enkelen verlichte zuchten om slaken.
Dat neemt niet weg dat u zoenen, knuffels en andere tekenen van genegenheid nog steeds naar mijn Guatemalteeks postadres mag sturen. Het eerste enthousiaste kaartje is ondertussen al aangekomen, wat ‘ne mens alleen’ in de brousse toch plezier kan doen. Voor u te enthousiast wordt: naaktfoto’s hoeven niet maar bedankt voor het aanbod. Warm water kennen ze hier niet dus aan koude douches geen gebrek. Soit, ik zal maar wat meer aan zelfcensuur vanaf nu.

Schouderklopjes voor allen! Wat zeg ik, een dikke natte smakkerd (op uw kaak welteverstaan, er zijn nog steeds grenzen)!

PS: Excuses voor de titel, het deed me denken aan het echt Antwerps theater. De brousse doet gekke dingen met een mens.

Guatemacrushke

Na een week Antigua wordt het nog eens tijd om de stand van zaken op te maken. Het nieuwe jaar is met toeters en bellen komen aanzetten en we hebben de achterstand van twee maanden sociale deprivatie een beetje ingehaald. Plots kan er weer ingecheckt worden, is er ruimte om te skypen en te facebooken en kan ik mijn updates eens uitvoeren. Veel hou ik me daar echter niet mee bezig want Antigua is veel te gezellig om achter een scherm door te brengen.
De stad werd in 1543 door de Spaanse kolonisten als hoofdstad van Guatemala opgericht. Doordat 3 echter meermaals verwoest werd door hevige aardbevingen werd er besloten dat het veiliger zou zijn om een andere hoofdstad te kiezen. Zo kreeg de stad de naam Antigua Guatemala en werd Guatemala City prompt tot hoofdstad gebombardeerd. Met zijn prachtige koloniale bouwstijl staat Antigua ook op de UNESCO werelderfgoed-lijst. Ik word dan ook spontaan een beetje verliefd op de gezellige straten met kleurrijke huizen en goedkope marktjes. Antigua is een toeristische trekpleister, duidelijk merkbaar aan de talrijke bejaarden die met witte sokken in de sandalen en afritsbroeken tot onder hun oksels doorheen de straten kuieren. De ene Spaanse school wisselt hier de andere af, wat de stad een ideale plek maakt om Spaanse lessen te nemen. Dat de prijzen naar behoren zijn hoef ik vast niet te zeggen. Mijn budget keldert faliekant wanneer ik de verschillende marktjes ontdek, vooral die van Chichicastenango laat een behoorlijk gat achter. Maar ik hou er gelukkig een rugzak vol souvenirs aan over. Ik kon er niet aan doen mama, het is voor de vrienden!
De uitstap naar de Pacaya- vulkaan vergaten we stiekem een beetje te boeken en te betalen waardoor we dus geen vulkaan- ervaring aan ons tripje overhouden. Gelukkig kom ik nog eens terug.
Sandrine, een van de guatemadammen, leidt ons rond en toont ons de beste plekken om pupusas te eten, souvenirs te scoren en de allermooiste McDonald’s van de wereld. I kid you not, het is een officiële titel en ik zag hem. Weer iets om van mijn bucketlist af te strepen. De Spaanse ambassade heeft een pracht van een fototentoonstelling hangen die me kippenvel geeft. “La realidad y otros asuntos” van Rodrigo Abd geeft op een confronterende manier weer hoe dood en armoede een plaats krijgen in het leven van de Guatemalteken. Een dikke aanrader dus als je binnenkort naar Antigua moest trekken.

Nieuwjaar wordt hier uiteraard ook stevig gevierd. Volgens De Standaard staat Antigua in de top tien van plekken waar nieuwjaar het fijnst om vieren is. Bij mij staat de stad met stip op één. Al is het natuurlijk geen eerlijke vergelijking gezien ik normaal nieuwjaar in Antwerpen vier. Bon, rum en cola om ons op te warmen, dansen op de bar met tequila in je keel gegoten en Rihanna op de achtergrond. Het kon erger. De massa aan toeristen gaat helemaal los en zorgt voor een uitbundige feestsfeer tot ‘s ochtends vroeg. Het aftellen doen we in het Parque Central met sterretjes en een hoop vuurwerk. Ook op een ander continent blijk ik geen fan van harde knallen en gevaarlijke vuurvonken maar soit. Buiten het feit dat mijn handtas stiekem gestolen werd was het behoorlijk top. 2013 gaat nog behoorlijk zijn best moeten doen om beter te worden!
Verder maakte ik, om het met de woorden van Sandrine te zeggen, ook behoorlijk wat vriendjes. Colin, Neesha, Amy en Aj van Amerika, Alexander van Zweden, wat fijn de bewoonde wereld!
Ik denk dat het wel duidelijk is, I love Antigua. Duidelijk een Guatemacrushke.

En dan nu weer terug naar Nimlaha’kok!

20130104-110452.jpg

20130104-110511.jpg

20130104-110523.jpg

Witte sokken in sandalen zijn zooooo Antigua.

Vol enthousiasme sta ik aan de modderweg van ons dorp om vier uur in de ochtend met mijn gsm te zwaaien. De bestuurder van het microbusje laat ons gringas snel instappen. Met vieren op de achterbank, ik heb al slechter gezeten. De drie uur durende rit naar Cobàn wordt ondertussen al een gewoonte. Met muziek in de oren en af en toe een dutje zijn we er snel.
Even mijn schoenen laten poetsen in Cobàn en dan richting ons favoriete hostel. Bij gebrek aan kleiner geld geef ik de man een briefje van honderd quetzales een tiental euro). Dat ik iets te veel vertrouwen heb in de mensheid wordt opnieuw duidelijk, mijn wisselgeld noch de schoenenpoetster zie ik terug. Eigen stomme schuld natuurlijk, ik had het kunnen weten. Denkende dat ik dan toch maar mooi de plaatselijke economie gesteund heb en de man een dag betaalde vakantie bezorgt heb kan ik er toch een beetje om glimlachen.
Hostel Luna heeft ondertussen, net als het team, al een plaatsje in mijn hart verworven. Jeorge staat ons al op te wachten, we hadden hem al gesmst dat we onderweg waren. We krijgen een sleutel van de voordeur waardoor we niet moeten aanbellen. Wat een helden. De uitbaters van het hostel, Lionel en Claudia, zijn altijd enthousiast als ze ons tegenkomen. Dat we altijd welkom zijn en dat dit onze tweede thuis is. Warme woorden die we graag horen. Meteen wordt er een busje naar Antigua geregeld en omdat wij het zijn doen ze er een derde van de prijs af. Vrienden maken was hier duidelijk een goed idee.

In het busje kom ik voor de eerste keer na twee maanden weer in contact met toeristen. Amerikanen en Nederlanders, wat gek om plots iets anders te horen dan Spaans. Om eenvoudigweg Nederlands of Engels te kunnen spreken zonder een halfuur mijn zinnen te vormen in mijn hoofd. Zalig. Gek hoe ik me eigenlijk geen toerist meer voel. Want ja, ik spreek ondertussen al een mondje Spaans, ken de gebruiken van de bevolking en heb niet de behoefte om van elk kwijlend kind een foto te nemen met mijn telelens. Gelukkig maar want die tele-lens bezit ik immers niet. Ik tel zes iphones in het busje waar elf mensen inzitten, niet dat ik moet spreken met mijn iPad maar het valt toch maar op. Verwende westerlingen die we zijn. Ik schaam me zelfs een beetje. Nu ja, tot ik het volgende marktje tegenkom, dan ga ik in afding-modus zoals elke toerist. Schaam op mij maar als ge uw souvenirs ziet zult ge blij zijn. Of ge doet maar alsof.

Antigua doet denken aan de witte stad van Peru, Arequipa. Zelfde koloniale stijl, zelfde sfeer en afgeladen met bejaarden in sandalen met witte sokken. Het is liefde op het eerste zicht. Wanneer het dan ook nog eens 3Q voor een tequila blijkt te zijn (0.30€) weet ik dat het liefde voor het leven is. Vrienden maken gaat hier eenvoudiger dan de weg vinden (al is dat voornamelijk te wijten aan mijn oriëntatievermogen) dus danspartners zijn er voldoende. De tattooshops blijken spotgoedkoop en ik kom behoorlijk in de verleiding maar ik hou het bij een extra gaatje in mijn oor. Althans voor nu. Morgen naar de grootste markt van Guatemala. Ik hou mijn hart al vast en neem een extra koffer mee. Want dat het veel van ‘China us’ gaat zijn staat al vast.
Maar goed, mijn witte sokken liggen klaar en het wordt tijd dat ik nog eens salsa-gewijs met mijn kont ga schudden. U merkt het, niets diepzinnigs dezer dagen, lekker oppervlakkig toerisme. Zalig!

Gelukkig B’aktun!

Het einde van de wereld bij de Maya’s vieren. Het is eens wat anders dan het gemiddelde kerstbezoek bij de bomma. Al hadden de patékes er voor mij wel bij gemogen.
Voordat u gaat verbeteren: ik weet het, het was het einde niet. Maar mocht het het einde geweest zijn had het behoorlijk hip geweest. In tegenstelling tot wat de gemiddelde, bunker-bouwende Amerikaan leek te geloven was het tijd voor een nieuwe kalendertelling.Het volgende B’aktun deed op 21 december zijn intreden, volgens de indigenabevolking hier, hét moment om verandering te bewerkstelligen. Spek naar mijn bek natuurlijk want ‘verandering’ is my middle name. Nu ja, eigenlijk is dat Anny maar dat doet er niet toe. Dat was nog van in de tijd dat ouders hun kinderen opzadelden met de namen van hun peter en meter. Soit, ik was er klaar voor dus.

Doordat het katholiek geloof hier tijdens de kolonisatie opgedrongen werd kon de indigenabevolking niet helemaal blijven vasthouden aan haar eigen geloof (ik weet het, understatement van de eeuw). Stiekem introduceren ze echter hun eigen rituelen binnen het katholiek geloof, waardoor het huidige geloof hier nog steeds een mengeling is van christelijke- en Maya elementen. Dat heeft tot gevolg gehad dat ik al meerdere uren in de kerk doorbracht dan ik normaal ooit zou doen. Zo ook op 21 december. Na een lange kerkdienst van drie uren begon het Mayagedeelte van de ceremonie.

De raad van de ouderen tekende een cirkel op de grond met suiker, om er vervolgens verschillende kruiden en andere elementen aan toe te voegen om te offeren. Neen geen dieren of mensen, wees gerust, wel cacao en cigaren. Wanneer de kaarsen, die elk een ander element van moeder aarde vertegenwoordigden, op de juiste plek stonden kon de inzegening beginnen.
Iedereen kreeg naar gewoonte een kaars die aangestoken moest worden door die van een ander. En daar sta je dan, in het midden van de nacht rond een vuur, omringd met mensen die in een vreemde taal gebeden mompelen tegen de kaarsen in hun hand. Kippenvelmoment maal duizend, dit maak je maar een keer mee. Zintuigen op scherp, in mijn hoofd mijn wensen, doelen en hopen, biddend naar ik weet niet wat. Want je mag zeggen wat je wil, op een moment als dat wordt zelfs de grootste ketter een beetje gelovig.
Wanneer we elke windrichting gehad hadden werden de kaarsen, samen met cacaobonen en vergezeld van gebeden en wensen het vuur in gegooid. Op naar de voorouders, moeder aarde, god, vul het zelf maar in. Tijd voor de eveloppe in mijn hand om zich bij de vlammen te voegen. Gek hoe snel mijn hebben en mijn houden zo snel tot een hoopje as getransformeerd werd. Maar weg is weg en als er eens een moment was om symbolisch te wezen was het dat wel. Ik kijk uit naar wat het nieuwe B’aktun voor mij bedacht heeft.

Waar ik trouwens ook naar uitkijk is het nieuwjaar vieren in Antigua. Liefst met een glas wijn. Of een decadente cocktail met zo van die parasolletjes. Eentje maar want het moet natuurlijk ook weer niet te gek worden. En danspasjes, mijn glitteroutfit voor nieuwjaar ligt alvast klaar. Maar ik moet toegeven, het is niet hetzelfde als thuis. Buiten het feit dat ik de kerstsfeer niet helemaal beet heb dit jaar, kerstmannen met dertig graden doen het nu eenmaal niet voor mij, is het toch ook een beetje gek om dat hele gebeuren zonder familie te vieren. Zonder de jenevertjes op de jaarlijkse scoutsbar, het schaatsen op de grote markt of het music-for-life-gevoel is het niet hetzelfde. Gelukkig kan ik nieuwjaar vieren in bikini aan het zwembad. Dat maakt veel goed.

Gelukkig B’aktun!

20121224-112025.jpg

Vreedzaam protest in beeld – Cobàn

In een vorig blogmoment had ik het over de stille mars die ik bijwoonde rond de opgravingen van massagraven in Cobàn. Bij deze de beelden die daar bij horen. Maar ook deze keer van copyright enal, allemaal flink zelf genomen.

20121224-100812.jpg

20121224-100831.jpg

20121224-100911.jpg

20121224-100747.jpg

20121224-100857.jpg

20121224-100924.jpg

Timil Timil.

Als er iemand me voor mijn vertrek gezegd had dat ik ooit nog kiekenvel zou krijgen van ‘The sound of silence’ van Simon & Garfunkel in panfluitversie had ik eens goed gelachen. Maar temidden van honderden Q’eqchi- indianen die stilzwijgend over de straten van Cobàn lopen, verenigd in hun verdriet en onrecht, staat mijn haar recht overeind.
Met bondgekleurde rokken en op de typische sandalen van gekleurd plastiek schuifelt de stoet in stilte verder. De twee rijen bestaan voornamelijk uit vrouwen die kaarsen, bloemen en foto’s van slachtoffers met zich mee dragen. De spandoeken in het midden verwoorden wat men eensgezind hoopt: een volgend Baktun zonder bloedvergieten en met erkenning voor het leed dat hen aangedaan werd. Velen raakten in de oorlog kinderen, mannen, vrouwen, ouders en andere familieleden kwijt. Vermoord als beesten of simpelweg verdwenen en nooit meer teruggevonden.

De legerbasis van Cobàn huist verschillende massagraven die momenteel door archeologen onderzocht worden. Onder internationale druk kan de president niet anders dan deze opgravingen toe te staan, al werd er alles aan gedaan om het proces te vertragen. Tien jaar na de aanvraag tot onderzoek is het dan nu eindelijk zo ver. Nabestaanden en sympathisanten verenigen zich in het protest tegen deze gruwel en wandelen gezamenlijk naar de legerbasis. Wanneer de bloemen, kaarsen en foto’s afgegeven worden heb ik het moeilijk om niet mee te huilen met de massa rondom mij. De oude vrouw naast me begraaft haar gezicht vol groeven in haar handen, menig man veegt enkele tranen weg en de kinderen grijpen zich vast aan de rokken van hun moeders.
God wat een onrecht, wat een gruwels, wat een falen van de internationale macht. Hoe kunnen wij als toeschouwers aan de kant hebben staan kijken, ons bewust van de drama’s maar te laks om in te grijpen? Hoe kon dit decennia lang gebeuren zonder internationaal antwoord?

Militairen staan schaapachtig te kijken naar het tafereel dat zich afspeelt. Te bedenken dat deze mannen van middelbare leeftijd dezelfde mannen zijn die vele van de slachtoffers waarom nu gerouwd wordt op hun geweten hebben doet me walgen van deze hypocrisie. De commandant draagt een felblauwe pet, alsof hij daarmee wil aangeven dat hij een blauwhelm is, een man van de vrede. Af en toe neemt hij een kind op de arm. Ik snap het niet en denk niet dat ik ooit zal begrijpen hoe de Q’eqchi gemeenschap zo berustend is. Bijna vergevingsgezind, zo lijkt het. Ik blijf me verbazen over de schoonheid van de mensen, hoe sereen en ingetogen zij de wereld om zich heen bekijken. Met zoveel wijsheid en littekens op hun ziel dat ik me bijna schuldig voel dat ik hier als onwetende westerling tussen sta.

Rosalina Tuyuc, een inheemse activiste die pleit voor de rechten van de indigenabevolking, spreekt enkele aangrijpende woorden. Rosalina, wiens vader en man in de oorlog vermoord werden, richtte de nationale associatie van Guatemalteekse weduwen op die ondertussen een belangrijke rol speelt in het gevecht voor de mensenrechten in Guatemala. Vol rust en met kracht vat ze de pijn van een hele gemeenschap samen. Mijn stem heeft ze.

Timil Timil, stap voor stap raakt de Q’eqchi gemeenschap waar ze hoort te zijn. Vandaag was een belangrijke stap van de lange weg die nog afgelegd moet worden naar respect en gelijkheid. Ik kijk al uit naar het moment dat ze me een beetje binnenlaten door de muren die ze hier zo overduidelijk om zich heen bouwen. Ondertussen kijk ik op een afstandje naar dit wonderbaarlijk volk dat na zoveel onderdrukking nog steeds de kracht heeft om recht te staan en zich te verenigen. Ik kan enkel besluiten dat ik nog veel moet leren en hard moet groeien om hier als gelijke te kunnen staan. Want alle diploma’s van de wereld betekenen niets ten opzichte van de levenswijsheid die de gemiddelde indigena met zich meedraagt.

Chapeau.

20121213-191711.jpg

De nieuwe missionarissen.

De heren van The Phoenix Foundation doorboren mijn trommelvliezen en gaan zo het gevecht aan met het inheems gezang dat de buschauffeur heeft opstaan. Trachten om dat kleine beetje westersheid waar ik me zo aan vastklamp een plek te geven in deze vreemde cultuur. Een alledaagse strijd dus, waarvan ik niet altijd besef dat ik hem voer. Vandaag wuif ik Barbara uit, drie dagen lang compagnon en stagebegeleidster in Nimlaha’kok om Inneke en mezelf de bomen in het bos te tonen. Dat we die niet meer zagen wordt me pas duidelijk wanneer ze hier is. Spraakwatervallen, zuchten, vragen en anekdotes wisselen zich op recordtempo af. Dat we hier graag zijn maar dat het met momenten ook al eens dik kan tegenvallen. Dat uzelf tegenkomen 24 op 24 al eens te veel kan zijn, laat staan elkaar. Oplossingen worden geboden, structuur en hart onder de riem worden geïnstalleerd, schoenen gekocht en tortilla’s gedeeld. Onze bagage neemt ze weer mee naar België, al is dat ook letterlijk want lege plek in een rugzak moeten we natuurlijk benutten.
Ze laat me achter met lichtere schouders en een berg motivatie, klaar om die thesis en dat project eens flink aan te pakken. Thesisgewijs koos ik een onderwerp en een manier om hierrond een duurzaam product op te stellen. Een foto-expositie dus. Portretten van bewoners van Nimlaha’kok die ik bevraag over vrede, wat is vrede voor hen en hoe wordt hieraan gewerkt in Nimlaha’kok. In een land dat nog niet zo lang geleden in staat van oorlog was en waar ook nu nog regelmatig gevechten plaatsvinden lijkt me dit een boeiende vraag. Mijn Spaans bijschaven en op zoek naar een tolk Q’eqchi-Spaans dus. Al staat het allemaal nog niet zwart op wit en moet ik nog wat brainstormen, ik heb er alvast zin in.
Klinkt niet nieuw genoeg hoor ik u denken, waar is de uitdaging? Dat was mijn eerste idee alvast, al stel ik misschien wat hoge eisen. Maar geloof me, in een taal die je niet spreekt, in een behoorlijk gesloten cultuur die niet de jouwe is en in een land waar je als eerste groep studenten naartoe gaat vind ik dit al heel wat. Want er valt hier nog heel wat te ontdekken en te onderzoeken maar een mens moet ergens beginnen. De basis leggen voor verder onderzoek of zoiets, ik weet het niet. Soit, ik ben eigenlijk ontzettend geïnteresseerd in dit onderwerp en ik heb er zin in, pakt dat ik dat het belangrijkste vind om dit moment.

Ik ontmoet Alfonso Huet, een Belg die al meer dan dertig jaar in Guatemala woont en er getrouwd is met een inheemse vrouw. Hij werkt bij de Desarrollo Integral Comunitario Indígena (Adici), een NGO die zich inzet voor de ontwikkeling van de indigenabevolking in het Q’eqchi gedeelte. Een vat vol kennis en een man met een visie die hij beiden graag met ons deelt. Hij schreef onder andere een boek over de burgeroorlog en hoe die Cobàn en zijn gemeenten trof. Die zijn we trouwens volop aan het lezen. Heel boeiend dus en heel handig om iemand in de buurt te hebben met zoveel kennis over de gewoonten, gebruiken, geschiedenis, etc.
Hij liet ons ook kennismaken met een vrouw die al ettelijke jaren in Cobàn woont en hier als zuster naartoe kwam met het klooster van Leuven. Haar naam ontgaat me even maar ze is een rasechte West-Vlaamse, van Oostende en dan nog iets onverstaanbaars over ‘de noen’. Ik ben niet helemaal mee maar het is behoorlijk gezellig. Jammer dat Lucy Loes haar niets zei of ik had een concerto ten beste gegeven in mijn mooiste West-Vlaams. (Hieeee ze mej zieeeeejkapitin, hieee, ze mej zieeeee….). Maar ze is blij om nog eens Nederlands met iemand te spreken en om de nieuwe generatie missionarissen te zien. Ik grinnik een beetje bij de gedachte maar gooi haar droom niet aan diggelen door te zeggen dat ik als rasechte ketter niet gedoopt ben, laat staan iets met missionarissen te maken heb.
Wanneer ik haar vraag of ze zelf Q’eqchi spreekt blijkt dat ze dit niet zo vlot spreekt. Stiekem een geruststelling voor mezelf want deze vrouw woont hier al dertig jaar. Ik heb nog wel wat tijd om de taal onder de knie te krijgen dus. Al zegt ze het zelf veel mooier met de woorden “ja ik spreek dat niet zo goed gelijk mijne collega, allez die spreekt dat heel vlot gelijk dat dat zijn moedertaal is hè. Allez ja het is dan ook een beetje nen echten indiaan he” over haar indigina-collega.
Gelukkig beseft Barbara op dat moment dat we snel door moeten naar onze volgende afspraak zodat ik op de gang kan proesten. Heel even voelde ik me deel van een scène uit ‘In de gloria’.

Overmorgen stappen we mee met Alfonso in een mars naar de legerbasis van Cobàn. Hier is men eindelijk begonnen, onder veel internationale druk, aan de opgravingen van de massagraven. Veel familieleden zijn nog steeds op zoek naar de stoffelijke overschotten van hun dierbaren of weten niet wat er met hen gebeurd is. U kan zich vast inbeelden hoe vreselijk het voor hen moet zijn om hun doden niet te kunnen begraven en eindelijk dit hele gebeuren een beetje af te kunnen sluiten. De Mayacultuur hecht bovendien heel veel waarde aan de graven van overledenen en men houdt er speciale ceremonies. Ik hou u op de hoogte!

Oogsten wat ge zaait.

De mieren aan mijn voeten banen zich vol overmoed een weg door de sinaasappelschillen die een van de kinderen hier achterliet. Dat ze graag bijten heb ik al mogen ondervinden, dat die beten enkele weken blijven na-jeuken ook. De wespensteken daarentegen stellen hier dan weer veel minder voor, al zijn de wespen wel joekels van beesten. Elke dag weer verbaas ik me opnieuw over de kolibri die zijn middagmaal uit de prachtige bloemen in de tuin haalt. Al is het moeilijk zien waar de tuin stopt en het dorp begint.
Als halve boerendochter (die jaren kinderboerderij lieten hun sporen na) sta ik vol ongeduld te trappelen op maandagochtend. Santiago heeft ons immers beloofd dat we mee naar zijn milpa mogen om het zaaien bij te wonen. Daar is hij enkele dagen vooraf toestemming voor gaan vragen aan de voorouders. Als eigenaar van de milpa ga je dan alleen naar je akker om rituelen uit te voeren. Hoewel het zaaien het begin is van het nieuwe betekend dit ook dat je de resten van het oude moet afbranden en omspitten, niet iets waar de indigena’s helemaal naar uitkijken. Madre tierra is immers heilig. Het is dus een dubbel gevoel dat zaaien.
Om bij de akker te komen moeten we eerst een trektocht van een halfuur door de jungle ondernemen. Ik vind toch dat de natuur hier onder de noemer ‘jungle’ te classificeren valt. Palbomen, lianen, kardemombomen, bananenbomen, af en toe wat water waar we over moeten en overal cacao, jungle: check! Mijn laarzen, broek en ikzelf hangen na enkele minuten al vol modder. Jawel, het is regenseizoen en ik heb het evenwicht van een bejaarde met Parkinson. Zonder vallen maar met veel schijnbewegingen haal ik uiteindelijk de milpa. Het doet me een beetje denken aan mijn wandelingen in Argentinië maar dan dit keer zonder ijs.
Goed, de milpa dus. De dagelijkse werkmannen die in de gang van het huis slapen (naast onze kamer) zijn al aanwezig. Ze ruiken trouwens maar de typische bezwete werkman in België maar dan met een snuifje bonen bij. Het is maar dat u er zich een beeld van kan vormen. De werkmannen zijn druk in de weer met hun graafstokken. Dat zijn takken met een punt aan waarmee ze om de anderhalve meter een gat mee maken in de grond. Uit hun zakje halen ze telkens drie of vier maïskorrels die ze in het gaatje laten vallen. Dit alles doen ze aan een stevig tempo en allemaal mooi parallel naast elkaar. Ze banen zich een rechte weg door het veld. Het veld is trouwens verre van egaal, er liggen resten van planten en struiken, af en toe staat er ergens een boom, enz. Dit houdt de heren echter niet tegen, ze blijven recht op hun doel afgaan en op enkele uren is de hele boel gezaaid. Wij mogen ook proberen dus ik ben meteen in mijn element. “Hier met die maïs” lijkt echter niet te werken want de mannen rond me heen blijven me wijzen waar ik het volgende gaatje moet maken. Jammer want zo voel ik me een beetje een ‘zaaitoerist’. Logisch dat ze zeker willen maken dat ik het juist doe natuurlijk, het is immers hun broodwinning.
Santiago is in zijn vrije tijd ook imker. Dat hij daar allemaal tijd voor blijft vinden verbaast me want hij is ook al boer, hoofd van het gezin, cemonieleider en weet ik veel wat nog. Met een grote honingraat komt hij op een dag in de keuken aanzetten. Nadat ze enkele dagen verleidelijk hing te bengelen boven de hangmat snijdt hij er grote stukken uit. Ik breng de middag kleverig door met een stuk in mijn handen. Mierzoet maar overheerlijk eet ik de honing recht uit de euhm raat? Dat het leven hier dik oké is dus. Dit krijg je niet in de stad.
Gek eigenlijk hoe ik hier enkele weken geleden nooit gedacht had dat ik hier zou kunnen aarden. Dat ik toch liever in Antigua had willen zitten met wat meer westerse elementen en af en toe een pizza. Nu speel ik dagelijks mijn portie tortilla’s naar binnen, geniet ik van de bonen en poets ik naast mijn tanden met de “ik” (pepers). Ik zou het niet meer willen ruilen. Al kan ik wel genieten van een weekend Coban waar ik wifi en een zacht bed heb.
Deze week ontdek ik trouwens Gentleman de duitser die met zijn reggae-ritme me al een beetje doet verlangen naar Reggea Geel met mijn favoriete werkploeg.
Tot slot boekten Inneke en ik ons ticket terug naar België. We doen een tussenstop in New York van enkele dagen zonder dat dit de prijs van ons vliegtuigticket beïnvloed. Dikke vette score. Ik maak alvast lijstjes van dingen die ik moet zien en kopen. Mijn westers kantje laat zich immers niet eeuwig onderdrukken. Tips en to do’s zijn altijd welkom!