Timil Timil.

Als er iemand me voor mijn vertrek gezegd had dat ik ooit nog kiekenvel zou krijgen van ‘The sound of silence’ van Simon & Garfunkel in panfluitversie had ik eens goed gelachen. Maar temidden van honderden Q’eqchi- indianen die stilzwijgend over de straten van Cobàn lopen, verenigd in hun verdriet en onrecht, staat mijn haar recht overeind.
Met bondgekleurde rokken en op de typische sandalen van gekleurd plastiek schuifelt de stoet in stilte verder. De twee rijen bestaan voornamelijk uit vrouwen die kaarsen, bloemen en foto’s van slachtoffers met zich mee dragen. De spandoeken in het midden verwoorden wat men eensgezind hoopt: een volgend Baktun zonder bloedvergieten en met erkenning voor het leed dat hen aangedaan werd. Velen raakten in de oorlog kinderen, mannen, vrouwen, ouders en andere familieleden kwijt. Vermoord als beesten of simpelweg verdwenen en nooit meer teruggevonden.

De legerbasis van Cobàn huist verschillende massagraven die momenteel door archeologen onderzocht worden. Onder internationale druk kan de president niet anders dan deze opgravingen toe te staan, al werd er alles aan gedaan om het proces te vertragen. Tien jaar na de aanvraag tot onderzoek is het dan nu eindelijk zo ver. Nabestaanden en sympathisanten verenigen zich in het protest tegen deze gruwel en wandelen gezamenlijk naar de legerbasis. Wanneer de bloemen, kaarsen en foto’s afgegeven worden heb ik het moeilijk om niet mee te huilen met de massa rondom mij. De oude vrouw naast me begraaft haar gezicht vol groeven in haar handen, menig man veegt enkele tranen weg en de kinderen grijpen zich vast aan de rokken van hun moeders.
God wat een onrecht, wat een gruwels, wat een falen van de internationale macht. Hoe kunnen wij als toeschouwers aan de kant hebben staan kijken, ons bewust van de drama’s maar te laks om in te grijpen? Hoe kon dit decennia lang gebeuren zonder internationaal antwoord?

Militairen staan schaapachtig te kijken naar het tafereel dat zich afspeelt. Te bedenken dat deze mannen van middelbare leeftijd dezelfde mannen zijn die vele van de slachtoffers waarom nu gerouwd wordt op hun geweten hebben doet me walgen van deze hypocrisie. De commandant draagt een felblauwe pet, alsof hij daarmee wil aangeven dat hij een blauwhelm is, een man van de vrede. Af en toe neemt hij een kind op de arm. Ik snap het niet en denk niet dat ik ooit zal begrijpen hoe de Q’eqchi gemeenschap zo berustend is. Bijna vergevingsgezind, zo lijkt het. Ik blijf me verbazen over de schoonheid van de mensen, hoe sereen en ingetogen zij de wereld om zich heen bekijken. Met zoveel wijsheid en littekens op hun ziel dat ik me bijna schuldig voel dat ik hier als onwetende westerling tussen sta.

Rosalina Tuyuc, een inheemse activiste die pleit voor de rechten van de indigenabevolking, spreekt enkele aangrijpende woorden. Rosalina, wiens vader en man in de oorlog vermoord werden, richtte de nationale associatie van Guatemalteekse weduwen op die ondertussen een belangrijke rol speelt in het gevecht voor de mensenrechten in Guatemala. Vol rust en met kracht vat ze de pijn van een hele gemeenschap samen. Mijn stem heeft ze.

Timil Timil, stap voor stap raakt de Q’eqchi gemeenschap waar ze hoort te zijn. Vandaag was een belangrijke stap van de lange weg die nog afgelegd moet worden naar respect en gelijkheid. Ik kijk al uit naar het moment dat ze me een beetje binnenlaten door de muren die ze hier zo overduidelijk om zich heen bouwen. Ondertussen kijk ik op een afstandje naar dit wonderbaarlijk volk dat na zoveel onderdrukking nog steeds de kracht heeft om recht te staan en zich te verenigen. Ik kan enkel besluiten dat ik nog veel moet leren en hard moet groeien om hier als gelijke te kunnen staan. Want alle diploma’s van de wereld betekenen niets ten opzichte van de levenswijsheid die de gemiddelde indigena met zich meedraagt.

Chapeau.

20121213-191711.jpg

Over zittend nr. 2 doen en katten die Q’eqchi spreken.

Na twee weken back to basic is het tijd voor een beetje luxe. Let’s face it: na veertien dagen staand nr. 2 doen boven een gat in de grond wil een mens al eens een deftig toilet. Of een douche met warm water. Of Wi-Fi. Ik geef het toe, ik ben verslaafd. Al is het vooral mailen en bloggen dus er is vast nog hoop voor mij.
De avond voor ons vertrek worden we onverwachts uitgenodigd voor de inzegening van een nieuw huis in het dorp. Om zeven uur zitten we flink op een stoeltje en volgen we drie uur lang de mis in het Q’eqchi. ‘El palabre de Dios’ is hier behoorlijk belangrijk en aanwezig. Met veel zingen (behoorlijk nasaal naar mijn mening) en marimba’s. Al blijft het een gestructureerde en ingetogen bedoeling. Na de mis start het eigenlijke indiaanse gedeelte waarbij men het voedsel gaat inzegenen. Na enkele gebeden gaan de ouderen die de ceremonie leiden het huis rond. In elke hoek van het gebouw en op elke deur en elk raam worden met bloed, bonen en tortilla’s een kruis gemaakt. Vervolgens worden er kaarsen aangestoken aan een groot vuur in de tuin, wordt er gebeden en rond het vuur gelopen. Het blijft immens indrukwekkend.
Rond één uur s’ochtends komen ze plots met kip, aardappelen, bonen en tortilla’s aanzetten. Ik denk dat mijn blik te vergelijken valt met die van een doodsbang konijntje op een drukke baan, gehypnotiseerd door de koplampen van naderende auto’s. Mijn maag doet nog een wanhoopskreet tegen de zware maaltijd op dat belachelijk late uur maar het is tevergeefs. Voedsel weigeren tijdens een ceremonie kan niet, overschot wordt meegegeven. Tegen dat ik terugkom zal ik waarschijnlijk twee vliegtuigzitjes nodig hebben.
Na drie uurtjes slaap gaat mijn wekker omdat we op een onzedelijk vroeg uur de bus naar Cobàn moeten nemen. Tot onze enkels in de modder baden we ons een weg naar het busje. Een halfuur later hebben de macho’s van het dorp de bus weer uit de smurrie getrokken en zijn we klaar voor vertrek. Deze keer ben ik blij dat de heren hier het haantje uithangen, ik blijf braaf op mijn stoeltje zitten.Tegen vijf uur beginnen we aan onze hobbelige tocht over een modderweggetje van dertig kilometer. Drie uur later, dat is volgens mij langer dan je er over doet om van Antwerpen naar Brussel te geraken in de ochtendspits, komen we aan in Cobàn.
Arnoldo is zo vriendelijk geweest om ons te vergezellen, hij wilde niet dat we de trip alleen maakte omdat het hem nogal moeilijk leek. Hoewel het ontzettend lief van hem is hebben we echt nood aan een weekendje met ons twee, enkel rekening houden met onszelf en doen waar we zin in hebben: toerist wezen en winkelen. Arnoldo leert ons echter de stad een beetje kennen, neemt ons mee naar een winkelcentrum en showt ons de plaatselijke macdonalds. Wanneer we na een tijdje zeggen dat we toch echt even een dutje gaan doen op onze kamer zet hij ons allervriendelijkst af aan ons hotel. Goed, dan is het nu girl-time!
We winkelen onze rugzakken vol en eten pizza en hamburgers om ons vervolgens vol overgave op het internet te storten. Eindelijk Skype met het thuisfront!
Het hele dorp loopt hier vol met hete dreadlock-types en minder hete, ongewassen types. Blijkbaar is er in de buurt (lees: vier uur rijden verder) een Rainbow-festival aan de gang. Althans dat weet een van de ongewassen types ons te vertellen. Zijn openingszin: “Do you know The Rainbow?” deed ons al vreemd opkijken, zijn “if it is ment to be our energy will find eachother” gaf ons nog twee dagen buikspier-krampen. Sympathiek, dat wel, dat zweverige nemen we er bij. Al maakte hij het me wel moeilijk om niet te giechelen toen hij zei dat zijn kat Q’eqchi spreekt maar dat hij dat aan het leren is.
Het festival is nog tot eind december in Guatemala, hopelijk lukt het me om daar even te passeren want het klinkt bijzonder hip(pie). Ik weet het, flauw.
Wanneer Rainbow-dude ons verlaat doen we nog een danspasje met zijn vrienden Joshua en Elijah. Het is namelijk feest in Cobàn want de plaatselijke clown doet er een optreden. Geen sarcasme, het was echt een clown. Elijah blijkt naast yoga-instructeur ook acteur aan de New Yorkske theaterschool en man met gitaar. Na twee minuten staat hij me al rond te zwaaien met één been in de lucht, jawel, ook professioneel danser. Om me tot slot een van zijn gedichten voor te lezen. Goed dat ik niet snel onder de indruk ben of ik had me voor zijn voeten geworpen. Hij miste enkel nog een schapenvellenfrakske. Ik zal dat regenbooggebeuren toch maar eens moeten bekijken denk ik.