Doodgewaande vlinders


Ge doet jeuken onder mijn vel, duizend doodgewaande vlinders.

Uw blik doet pijn herleven en ik kan u niet meer zien. Ge moogt niet aan de korstjes komen.

Ge ruikt naar echte liefde met een pokerface. Ons masker was zo schoon.

Stop met krabben, idioot.

Ge rijt open wat net aan het genezen was. Flinterdun opengebroken, zichtbaar voor de wereld.

Omzwachtel met steunverband de breuken in mijn hart. Zodat ik snel weer l(i)even kan.

Puzzelen en passen 

Ik wil u schudden,

Tot ge valt.

In duizend puzzelstukjes. Die ik zo schoon leggen kan.

Wie kan het dan iets schelen, dat uw hoeken afgerond zijn?

Ik wil u schudden, 

Tot ge valt.

Op mij.

Met al uw puzzelstukjes. Tot ik u eindelijk mag zien voor wat ge zijt.

Ik wil u schudden,

Tot ge ziet.

Dat mijn stukjes zo schoon in de uwe passen.

Wie kan het dan iets schelen, dat onze tekening niet lijkt op die van de doos die ge zo graag maken wilt?

Gij mist, ik mist…

 

Winterwonderlandgewijs

kruipt ge mistig onder mijn vel.

Gij mist.

Ik mist.

 

Ik schaats met u mee, tussen de barsten door.

Tot zebrastrepen mijn kaken kleuren.

 

In een donkere kamer, in een donker huis,

Kom ik donker thuis.

Dagen korten alsof het nooit meer licht.

 

Wat doet ge pijn als ge mij warmt,

Want ik weet hoezeer gij killen kunt.

Gij zijt mijn winterhart.

 

Waar is de tijd dat ge met alstublieft nog alle deuren open kreeg.

 

 

 

 

 

 

Huist mij 

 

Tussen uw vier muren

ben ik grenzeloos vogelvrij.

 

Huist mij in de berging van uw hart.

Waar uw lippen geen woorden nodig hebben.

 

Strijk glad, de plooien in mijn ziel, met armen die liefde dragen.

Dan vouwen we samen onze vuile was op.

Omdat samen beter plooit en uw glimlach witter wast.

 

Mijn hebben en mijn houden liggen samen met uw voeten op de tafel in ‘t salon.

Zij aan zij maken we thuis.

 

Waar voordien enkel huis was.

Uitverkoop

Ik geef u weg omdat niets nog altijd beter is dan niet helemaal. Genoeg blijkt toch te weinig.

Tranen vullen de gaten die we laten vallen. Omdat we eigenlijk al lang uitgepraat zijn.

Wie niet horen wil moet voelen en dat ik u graag zie staat buiten lijf.

Gek hoe groot verdriet in kleine hoekjes kruipen kan….

Schaarste

We hebben alleen maar nu.

Het nazomert in mijn lijf en ik voel bijna al mijn vingers weer.

Gij zijt schoon als ge lacht en ik denk dat ik blijf plakken.

Ik koop op krediet, het beetje wat ge over hebt. 

Schaarste doet mij tunnelzoenen. En ik sta te ver in het rood om uw interesten te betalen.

Als ge niet meer zonder kunt, is met misschien geen goed idee.

Tunnelzoent mij nog ne keer, wie weet gaan dan mijn ogen open.

Teerder

Teer krult mijn longen. Zacht en bijna teder.

Op zoek naar groen en warmte,  wat in tijden van vallend blad zo moeizaam vinden is.

Ge verteert haast hoorbaar, het beetje adem dat me rest. Tot ik teer. Op het beeld dat ge geworden zijt. Bijna teder.

Dus inhaleer ik teerderheid, tot tederheid weer ademen kan.

Glazen plafond en bodemloosheid

Hoe vol het hoofd, hoe leeg het hart. Terwijl ge het liever andersom zou willen.
Bodemloos uit voegen barsten van een glazen plafond dat niemand hoort of niemand ziet. Maar even zeer doet als het breekt. 

Dans, met voeten vol scherven, de dans der mededogen. Omdat ge soms alleen maar dansen kunt, in plaats van blijven rennen.

Dat het eigenlijk schoon is. Hoe vol ge van leegte kunt zijn.
Wat zeg ik, overloopt.

Fortenbouwers 

Hoofd in uw lakens. Alsof ik slaap en gij mij wekt met een kop thee. Fortenbouwers.

Buiten is groot, binnen vraagt zoveel minder. Zodat het bos de bomen wordt die we beiden al tijden niet meer zien.

Ge warmt. Bijna. De verkleumdheid is er thans al af.

Soms is lauw beter dan koud. Al denk ik dat ik me toch het liefst verbrand. Warm lijkt al zo lang geleden.

Steekt mij dan godverdomme toch in de fik.

We zijn er bijna 

Ze stonden met handen vol bloemen te wachten tot de bareel weer zou openen. Zij met een lange witte rok. Hij in kostuum. Samen moederdag.

Uw hand houdt de mijne vast. Als ik mijn ogen sluit is het bijna alsof ge mij graag ziet. We razen de bareel voorbij. Zouden zij echt zijn?

Uw neus verdwaalt zich in de geur van mijn hals. Mijn handen lopen verloren langs uw rug. Ik speel zo graag koken-eten met u. 

We zijn er bijna

Maar toch niet helemaal