Over hoe imker wezen in Nimlaha’kok een behoorlijk warme bedoeling is.

Vandaag is een hoogdag waarop mijn innerlijke landbouwvrouw (ik vind ‘boerin’ nogal platvloers klinken) zich helemaal kan uitleven. Het is tijd om de honing te, euhm, oogsten? Verzamelen? Winnie de Poeh- gewijs in potten stoppen? Bon, u snapt waar ik naartoe wil. De vader des huizen (Santiago) heeft een veertigtal kasten staan die allemaal leeggemaakt moeten worden. Gezien ik al van dag twee sta te springen om zijn bijen eens te zien sta ik om zeven uur al hyper te springen aan de auto. Al had ik die twee dagen wel nodig om het verschil tussen ‘abejas’ en ‘ovejas’ te begrijpen. Al vind ik schapen ook wel gezellige dieren, het had wel minder spannend geweest.

Jeans, dikke trui en geen deodorant: check! De bijen zijn hier, zo waarschuwen ze mij, ‘muy agresivo’. Ik doe alsof ik niet een heel klein beetje bang ben. Een bij, dat kan maar één keer steken toch? Boeien dat ze met veel zijn.
We stappen uit in de middle of nowhere en stappen nog een eindje door de jungle en de kardemom. Ik ga dit missen, een stuk jungle naast de deur.Een eindje voor de kasten zetten we een tent op, nu ja een soort gaas waarin we alles klaarzetten om de raten leeg te halen en de honing te verzamelen. Vervolgens moet ik nóg een broek aan en een regenjas met fleece voering. Plus een strohoed met imker-netje. Gelukkig dat het in Guatemala nooit zo erg warm wordt. Al lekkend en met fototoestel in de hand bekijk ik het openen van de eerste kasten. Ze worden eerst met rook verdoofd, al houdt hen dat niet tegen om boos boven onze hoofden te zoemen. Je zou van minder als er een stel marsmannetjes je levenswerk komt stelen natuurlijk. De bijen zijn nog rustig,bij de eerste kasten lijkt het hen nog niet helemaal door te dringen wat er allemaal aan de hand is.

Ik laat de mannen aan het werk en voeg me in de tent bij de anderen, die de honing prepareren. Eerst worden alle raten geïnspecteerd. De stukken die al afgesloten zijn door de ijverige bijen moeten opengesneden worden. Kleverige bedoeling. Vervolgens worden de raten per vier in een soort grote sla-zwierder gestopt om de honing er uit te zwieren. Geen idee hoe zo een ding heet, ik zal het eens Wiki-en. Tot slot wordt de honing gezeefd en in grote jerrycans gegoten. Thuis wordt hij voor drie euro per 600ml verkocht.
Ondertussen ben ik al twee kledingmaten en twintig liter lichaamsvocht kwijt. De eindstand is gunstig: Miek vs bijen: 1-0: veel honing en geen prikken, al zat ik natuurlijk wel in de veilige zone. Achterin de laadbak van de 4×4 rijden we terug naar het dorp. De laatste keer, het begint nu pas door te dringen dat ik hier over twee dagen weg ben.

Thuis trouw ik met Karla, de dochter van Ana, dochter van Santiago. Kan u volgen? Ze trouwt ook met Inneke dus ik denk er serieus over na om de scheiding weer aan te vragen. Het waren echter de mooiste vijf minuten van mijn leven die ik zal blijven koesteren. Ik geef mijn gsm af aan Ana, een van de laatste dingen op mijn lijstje voor ik ga. Uiteindelijk dringt het pas echt door dat het er bijna op zit wanneer we de familie ons afscheidscadeau overhandigen. Enkele fotoalbums met foto’s van hen en ons en een ingekaderde foto van Inneke, Santiago en ik. Die laatste krijgt meteen een plekje naast Guadaloupe (Maria voor de vrienden) op het altaar. Ik doe mijn best om de krop in mijn keel weg te slikken. Ze zijn er allemaal zichtbaar vlij mee en dat doet goed. Nu dringt het echt door: morgen is de laatste dag dat ik hier ben. Binnen twee dagen zal ik ze niet meer terug zien. Al ben ik er zeker van dat ik snel nog eens een bezoekje zal komen brengen.

Miekachu: ik kies jou! Of hoe het een kwestie van evolueren is.

De laatste week in het dorp gaat morgen in. Mijn dagen van veertig graden zon zijn geteld. Niet dat ik klaag want gezien de rivier opgedroogd is, is wassen een luxe geworden. Iets minder warm mag dus ook. Al zou het fijn zijn, allerliefste Frank, mocht je tegen 1 mei de temperaturen in België wat omhoog kunnen trekken. Het is dan dag van de arbeid en dan mag er wel wat gewerkt worden nietwaar? Kwestie van de overgang toch wat vlotter te laten verlopen.
Ik kijk dus wat nostalgisch terug naar de (bijna) afgelopen zes maanden. Ge moogt meekijken, stelletje voyeurs. Mocht ik een Pokémon zijn, ge zou kunnen zeggen dat ik behoorlijk geëvolueerd ben, voldoende XP- punten verzameld enzo. Nu ja, mocht ik geen Pokémon zijn kunt ge dat eigenlijk ook wel zeggen. Volgens mij is het leven van een Pokémon trouwens behoorlijk boeiend, altijd al willen weten hoe de binnenkant van een Pokéball er uit zou zien. Maar goed die bedenkingen laat ik voor een volgend moment (al klinkt Miekachu toch wel schattig, niet?).

Na enkele maanden staan zwieren en zwaaien op de evenwichtsbalk van mijn leven en, laten we eerlijk zijn, af en toe behoorlijk op mijn bakkes te gaan ben ik nu aan de evenwichtige kant. Het is trouwens duidelijk dat ik dat Antwerps al weer aan het voorbereiden ben, mijn “gij’s” en “bakkes” vinden mooi hun weg in mijn kronkels van papier (een twee drie vier….). Alléz, evenwichtig dus. Rust in mijn lijf en tussen mijn oren, het werd tijd. Dat gillende stemmetje in mijn hoofd uitgeschakeld met alles-vermorzelende kokosnoten. Zes maanden zelfreflectie heeft zijn vruchten dus wel afgeworpen (hebt ge ‘m?). Althans in Guatemala, we zullen zien wat dat gaat geven in het land van friet met mayonaise. En Bicky’s, mmmmm Bicky’s….
Ik heb in elk geval mezelf weer gevonden, of iets wat er op lijkt. Ik hoop dat het de nieuwe versie is, waar de bugs uit gehaald zijn. Geen gecrash meer en zo. Al blijft dat Flash-en moeilijk. Ja sorry, het is hier vandaag met allerhande vergelijkingen, lees er maar door.

Het is niet dat ik in Nimlaha’kok antwoord heb gevonden op mijn prangende levensvragen. Dat ik weet wat ik wil worden als ik groot ben of dat het allemaal met plannen gaat gebeuren. Misschien met ik daar eens een eightball voor kopen. Staat trouwens ergens vanboven op mijn verjaardagslijstje, 21 april ik meld het maar. Neen dat plannen dat heb ik opgeven, het leven blijft daar steeds maar tussenkomen. Ik laat los en ik laat leven. Afgezien van de spinnen althans. Af en toe moeten dingen gewoon niet mijn probleem zijn maar het uwe. Loslaten, dat is eigenlijk zo moeilijk niet. Zes maanden en zeeën van tijd, dat is veel nadenken. Dus ik heb het even gehad met de zelfreflecties maar de eindconclusie is dat ik toch wel ergens een paar ballen heb zitten (neen niet daar, zég). Dat ik bijvoorbeeld wel op mijn eentje de wereld zou kunnen ontdekken, want dat ik mijn plan wel trek. Al helpt blond zijn in Latijns- Amerika wel, benieuwd hoe dat op andere continenten zit. Al hou ik het de komende maanden toch zeker nog even bij België. Of Amerika, soit dat zien we wel.Maar bovenal heb ik ondervonden dat België meer te bieden heeft dan ik dacht. Dus sorry België dat ik u zo ondergewaardeerd heb. Ik zal het niet meer doen, samen op café en we spreken er niet meer over oké? Over café gesproken, maak al maar tijd in uw agenda’s. Alléz ik moet wel een thesiske schrijven maar een mens moet toch zijn schade inhalen hè. Of een koffieke, dat mag ook. Voor het land van de koffie te zijn heb ik daar hier toch niet veel van gemerkt. Duidelijk een exportproduct.

Om te acclimatiseren gaan we dus na het dorp (dat we twintig april verlaten) naar Lago de Atitlan. Typ dat in op Google en ge gaat groen zien, ik zeg het u. Met een temperatuur van rond de dertig, dat is dus zonder winterjas. Weet ge nog hoe dat voelt? Sorry, niet schoon van mij. Maar dus eerst even bijbruinen zodat ge ziet dat ik zes maanden in een warm land heb gezeten en daarna de ultieme cultuurschok: New York. Mijn nek gaat zeer doen van in de hoogte te moeten zien, dat weet ik nu al. Als er nog tips zijn voor mijn shoppinglijstje zijn die welkom (en neen ik neem niets mee voor u, ik zeul al een rugzak Maya- souvenirs). Donaties trouwens ook.

Bon, een dikke lebber en een natte vinger in uw oor. Hasta la proxima!
Ah ja, Spaans, dat kan ik nu ook. En uw moeder beledigen in het Q’eqchi, dat ook.

Het gevoel van de gelukkige mens.

Stoppen bij een self-made tankstation dat oude flessen cola omdoopt tot benzinepomp. In de zon staat de Diesel naast de benzine, die in de oude colafles verassend veel op frisdrank lijkt. Even met een trechtertje bijvullen, morsen op handen en op benen maar toch voldoende in de tank om even verder te kunnen. In het midden van de weg rijden en toeteren in de bochten om eventuele tegenliggers te waarschuwen dat we er zijn.
Aan duizend per uur langs de maïs vliegen en hopen dat je niet uit de laadbak valt, mijn achterwerk kreeg het al behoorlijk te verduren. Kinderen van drie die op de reling staan maar zich met gemak vastklampen aan een stukje touw. Ik at al menig insectenkolonie. Met de mannen van de politie een stukje meeliften en daarbij telefoonnummers uitwisselen, want ja “estamos a la orden” en “Que te vaya bien”, wij mogen altijd even bellen als we de lamp niet ingedraaid krijgen. Dankuwelmercimijnheerpolies. En of er misschien een fotootje afkan? Kunnen we dat doorsturen via Facebook? Oké maar enkel als ik uw machinegeweer mag vasthouden.

Al gillend en al zingend, met hoog wapperende rokken hele mayadorpen in rep en roer brengen of samen met het halve dorp in de laadbak naar een ceremonie. Met de plaatselijke playboy naar Coban en hopelijk niet overgeven in zijn auto. Op een zak kardemom door elkaar gehotst worden en een praatje doen met de mompelende boer die zijn waar gaat verkopen in de volgende stad. Te voet vertrekken naar het dichtsbijzijnde dorp drie uur verder in een klimaat van 37 graden. Om dan toch maar die ene passerende auto te doen stoppen na een uurtje zweten. Liften bij de maya’s, ook dat is interculturele uitwisseling.

Er zijn niet zo veel dingen die mijn tenen doen jeuken maar het met gierende banden door de brousse scheuren in de laadbak van een 4×4 is er een van. Kent ge dat? Dat gevoel in uw tenen, die gaan tintelen en jeuken, dat door uw hele lijf gaat borrelen tot je bijna wil gaan gillen? Dat is het gevoel van de gelukkig mens. Ik weet alvast wat ik ga missen als ik weer eens sta te klagen omdat de trein vijf minuten te laat is.

“Toen ik bij de maya’s woonde moesten we soms een uur stappen zonder dat er een bus kwam. Dat was bij meer dan dertig graden e manneke.” Mijn kinderen zullen het geweten hebben. Ik hoop dat ik niet te snel weer verwester. Dat ik, ook opnieuw in België, toch een beetje tijd overhoud. Want tijd, dat hebben ze hier met hopen. Waar staat ge dan, met uwe flatscreen en uwen high-tech mixer waarmee ge de bomma kunt bellen? Juist ja. Dat ik, wanneer ik op het punt sta om me druk te maken in dingen die er niet toe doen, kan terugdenken aan de ritten in de laadbak. Of aan die tijd dat ik drie uur zat en enkel denken kon bij een mayaceremonie waarbij ik liters cacao moest drinken. Aan die tijd dat ik mezelf moest bezig houden omdat er niets te doen was. Dat ik dagen vulde met huisbezoeken en tortilla’s maken. Van handjeklap met Carla en “broeder Jacob slaapt gij nog?” met Gustavo. Van in den tijd dat ik nog met machetes kokosnoten hakte of frieten ging halen bij de buurvrouw. Al was dat laatste weliswaar zonder machete.

België, het gaat nog wat geven jong.

Of hoe mijn naam plots een hele andere betekenis kreeg.

Mijn verhaal in Guatemala loopt stilaan op zijn einde. Nog een maand en ik verlaat het dorp waar ik zes maanden verbleef. Vijf maanden lang liep ik te mompelen dat het heus niet zo erg zou zijn, dat ik niet zo veel zou missen maar dat het een mooie tijd was. De laatste week ben ik echter steeds meer gaan beseffen dat ik hier meer heb opgebouwd dan ik dacht. Dat ik zal missen, dat er in Guatemala toch iets van mij zal achterblijven. Ik ben nog niet klaar met Guatemala maar dat ik uitkijk naar België is zeker. Want, laten we wel wezen, met de bonen heb ik het ondertussen wel gehad.

Maar het moet gezegd, de mensen in het dorp komen steeds meer los. Nog niet in die maten dat we allemaal dansend de zonsondergang tegemoet gaan maar daar komen we wel. In elk geval verschuilen de mensen zich steeds minder achter armen, palmbomen of omstanders wanneer ik hen een directe vraag stel. Ik kies ervoor om dat als een persoonlijke overwinning te zien. Als ik hier iets geleerd heb dan is het wel gelukkig zijn met de kleine dingen. Zoals getrakteerd worden door de plaatselijke frietkotmadam en haar daarbij vergeven dat ze nog steeds niet weet wat mijn naam is. Eerlijk is eerlijk, ik heb geen idee wat de hare ook alweer is. Ik kan de meeste mensen in het dorp ondertussen al uit elkaar houden, slechts vijf maanden heeft me dat gekost. Gezien het hele dorp op de een of andere manier familie van elkaar is vind ik het niet zo verassend dat ik daar moeilijkheden mee had. Dat klonk misschien iets incestueuzer dan ik bedoelde. Laten we het gewoon houden bij het feit dat elk gezin heel wat kinderen heeft.

Bon, de kleine dingen dus. Zoals het feit dat kleine Chejo eindelijk mijn naam correct uitspreekt. Wat blijkbaar behoorlijk belangrijk bleek want ‘mie’ betekent vagina in het Q’eqchi. Dat verklaarde de vijf maanden van gegiechel. Of het feit dat het meisje van de winkel al weet wat ik graag eet (Lays chips, cola, watermeloen en mango, mocht het u interesseren). Of dat mijn gastgezin, in plaats van mij angstig aan te staren als ik een machete opneem, me ondertussen gewoon gepelde kokosnoten aanbiedt. Mooie momenten in een mayadorp.

Om maar even te melden dat ik het toch zal missen. De mango’s, de natuur, de puppies, de mensen, de rituelen en het douchen in open lucht. De muizen in onze kamer daarentegen, not so much.

We gaan er allemaal aan.

Ziek zijn in Guatemala is niet iets wat ik graag wil ervaren. Er zijn grenzen aan een inleefstage me dunkt, zeker als je toilet een hol is waar je vijf minuten naar onderweg bent. Gelukkig voor mij, minder gelukkig voor haar, is het Inneke die plots bacteriebeesten in haar lijf heeft zitten en niet ik. Ik ben naar het schijnt nogal vervelend als ik ziek ben of dat heb ik mij althans door enkele familieleden laten vertellen. Inneke is dat gelukkig niet, al ziet ze er behoorlijk miserabel uit. Met een emmertje en bibberknietjes wijkt ze niet van de hudo die zo onwelriekend staat te pronken in het midden van de brousse.
Ondertussen heeft het halve gezin zich al verzameld rond het pad naar het toilet “Que passa?, Esta bien?”. Ja euhm no, dus. Claro que no.
Dat het van overgeven en misselijk is maar dan in het Spaans. Ik denk er even aan om mijn point-it boekje boven te halen dat ik in een ver verleden met kerst van mijn broer kreeg. Mijn Spaans blijkt er echter enorm op vooruitgegaan. Of anders gebruik ik het Jommekes-Spaans (diarreeos). Ze snappen het, geen erg ze gaan meteen op zoek naar medicatie, maar er is een dokter in de buurt het komt allemaal goed.
De dokter blijkt een uur verder te wonen maar we kunnen ook naar het gezondheidscentrum. Daar maak ik me snel met een excuus vanaf: voor de school moeten we naar het ziekenhuis, lo siento. Goed plan van mezelf, ware het niet dat het eerst volgende hospitaal zich in Coban bevindt, drie uur met een bus. Problemo numero uno dus, want ik zie Inneke nog niet meteen drie uur op een bus zitten. Bon, op zoek naar een auto dus, Miek regelt het.
Ondertussen wordt er in het huis naarstig naar een pil, siroop of poedertje gezocht. Of ze soms iets gezien heeft dat ze niet mocht zien? Daar kan het lijf ziek van worden? Ik doe mijn best om mijn ogen niet tot achterin mijn hoofd te rollen. Ze willen helpen, lief. Maar de kruidnageldrap die ze Inneke willen geven krijgt ze in geen honderd jaar binnen. Stiekem op de kast zetten dus met een leugentje om bestwil (ik zal het haar met kleine beetjes geven).
Ik weet het, klinkt vreselijk, want ze willen echt alleen maar helpen en ze zijn zo ontzettend bezorgd. Maar als je ziek bent wil je geen dingen tegen boze geesten of kruidnageldrap. Dan wil je gewoonweg een emmertje en een goed bed. Het is dus niet dat hun hulp niet geapprecieerd wordt, het is dat het gewoon even niet het moment is voor nieuwe dingen.
Santiago komt met kaars en wierrookvat de kamer binnen, hij gaat bidden zodat Inneke snel beter is. Mijn gemoed schiet vol enig krijg wateroogjes. Al steek ik het op de wierrookvat. Ik zie Innekes ogen al richting emmer gaan. Uh-oh te sterke geur, problemo numero dos. Maar bon, ze houdt zich sterk. Ik zou zeer zeker over mijn nek gegaan zijn als ze met een wierrookvat voor mijn neus kwamen zwaaien. Soit, ik heb het elke zondag al moeilijk in de kerk maar dat zal aan mijn gevoelig reukorgaan liggen. Anyway, er wordt gebeden en met wierrook gezwaaid en mijn hart schiet vol met warmte voor deze mensen, die meteen alles in hun macht doen om Inneke er weer bovenop te helpen. Ik hou me tegen om Santiago eens goed vast te pakken en sla nog een kruisje. De dokter van het gezondheidscentrum komt eens dag zeggen en doet een kort onderzoek. Gedehydrateerd, meer drinken en wat pillen enzo. Dat die pillen niet mogen van de school, lo siento. Maar bedankt voor de hulp.

Ondertussen heb ik een auto geregeld en een kamer voor ons in Coban geboekt: vamos! Gewapend met een emmertje voor Inneke en mijn aller-aller-charmanste lach om de bestuurder (die Kevin heet, what are the odds) wat te vertederen in de hoop dat hij zijn prijs wat doet zakken. Het blijkt ons 80 euro te gaan kosten om tot Coban te geraken. Zoveel geld hebben die arme studenten van België nu ook weer niet, zet ons maar af in het volgende dorp waar de bus stopt. Dan zal het dertig euro zijn juffrouw. Goed, andere tactiek dus. Gezellig praatje slaan over zijn madam, ah mijnheer is regelmatig chauffeur voor de drugstrafiek? Allez, dat zal wel goed verdienen (zijn vader moest het weten). Of hij niet naar België kan komen, hij kent daar volk? God ja, maar het is daar zo koud jongen, en zo duur. Daar gaat ge niet rijk worden neem dat van mij aan. Ik leer hem wat Engelse woorden, voor in geval dat hij toch naar België komt, dat Nederlands komt later wel.
Na nog een paar telefoontjes naar zijn vader (een pracht van een mens trouwens, en dan heb ik het niet over zijn looks) is het in orde. Dat geld regelen we wel en het ‘programma’ kan misschien wel helpen. Soit we zien het wel, Inneke wordt in elk geval voor het hospitaal afgezet. Goed zo want wandelen had er niet in gezeten.

Ik had me aan bloedende mensen met gapende wonden verwacht, wegkwijnende oudjes en gillende kinderen maar het ziekenhuis bleek veel minder spectaculair. Misschien omdat dit een privé-ziekenhuis is waar de gemiddelde Guatemalteek de visite niet kan betalen, misschien keek ik teveel films. In elk geval ziet het er allemaal netjes uit, doet de dokter wat je van een dokter verwacht (inclusief indringend gestaar) en worden er bloed- en andere stalen genomen. Het verdict is bijzonder snel: een hoop bacteriën. Twee kruisjes zijn te veel maar niet al te erg, Inneke heeft er vier. Goed dat we kwamen dus want het zou er niet beter op geworden zijn. Moord en brand en we gaan allemaal dood! Al blijkt dat goed mee te vallen, drie dagen antibiotica en nog wat andere pillen, dan komt ze er wel weer bovenop. Goed drinken en veel rusten en niet te veel in de zon. Met die dagelijkse dertig graden wordt dat laatste moeilijk.
Mijn moederinstinct steekt meteen de kop op en ik ga crackers kopen. En cola. En medicijnen. Ik vertel nog net geen verhaaltje voor het slapengaan. Een paar dagen Coban en het komt allemaal goed. Fingers crossed.

Dat het vakantie is.

Ik ben graag altijd een beetje onderweg. Horizon per horizon verbreden en verslaan tot de zon eindelijk stilstaat. Mens en dier verslijten onder het zuchtend rubber uit andere windstreken. Talen spreken zonder tong met vrienden die nog vreemden zijn. Kronkelen rond grenzen zonder voet om op te staan.

Na weken van stressen, valiezen pakken, herpakken en kilo’s chocolade aanslepen mocht ik ze eindelijk gaan afhalen op de luchthaven: de papzie en de mamzie. Voor de duidelijkheid: ik heb twee paar papzies en mamzies, dat is behoorlijk handig want er heeft altijd wel een papzie of een mamzie tijd. Ik doe niet aan stiefgedoe, veel te assepoester-achtig. Bon, u kan weer volgen.
Ik stond dus enthousiast te zwaaien met een origineel bordje aan de luchthaven en laaide hen meteen in een taxi. Dat Guatemala City gevaarlijk is vind ik trouwens nog steeds een beetje overdreven. Of toch als je in de eerste en de tweede zone blijft, je ogen open houdt en s’avonds niet onnodig de straat op loopt. Niet erger dan mijn eigen Borgerhout me dunkt. Alhoewel ik met de veranderingen die Bartje lijkt door te voeren niet helemaal zeker ben of ik nu nog ‘mijn’ Borgerhout mag zeggen, gezien Bartje er aleenrecht op lijkt genomen te hebben. Soit, ik ging hier niet politiek worden.
De volgende ochtend worden we gepakt en gezakt de bus opgezet richting Esquipulas om naar Honduras te geraken. Daar zijn naar het schijnt impressionante ruïnes te ontdekken. Eenmaal aangekomen blijken we toch niet helemaal juist te zitten, overnachten in dit boerengat dus. We hebben het ongeloofelijke geluk om aan te komen op het moment dat de hele motorbeweging uit Guatemala dat ook doet. De jaarlijkse feestdag om de plaatselijke negerjezus (topwoord, vergeef me de politieke incorrectheid) te vieren blijkt dan net plaats te vinden. Alle hotels zitten behoorlijk vol. Ik slaag er, met mijn fantastische puppyblik, in om een stukje vloer te bemachtigen in een restaurant. Mijn ouders op een vochtige stink-matras, ik op de grond. Een mooi begin van een mooie reis en we gaan nog niet naar huis.
De dag erna is er een van bussen nemen, staartbeentjes kneuzen door de kapotte veringen, grenzen oversteken en ruïnes bekijken. En het was geeneens middag. Het gaat allemaal om planning en vindingrijkheid vrienden. Mijn reisgidsgehalte stijgt met de minuut. Voor mij ne paraplu voor mijne Kerstmis volgend jaar.

Vervolgens opnieuw kilometers verslijten onder veringen die het begin jaren vijftig al lang hadden opgegeven. Maar het is gezellig en allé hoe is het nog met de kinderen? De bussen worden volgeduwt met mensen zonder tijd. Ademen wordt moeilijk en de man naast mij spuwt om de vijf minuten zijn fluimen voorzien voeten. Ik denk dat we nog steeds in Guatemala zijn. Gelukkig is het vakantie. De bus verlaten wordt gedaan onder gefluit en ge’mamacita’ van de plaatselijke vrijgezellenbevolking. Wanneer ze heel sympathiek mijn vermoeid achterwerk beginnen te masseren, toegegeven het was vast aardig bedoeld, mik ik enkele welbepaalde knie-en elleboogstoten uit. Het is vakantie maar ze moeten nu ook niet gaan overdrijven.

Rio Dulce staat als volgende op de lijst. Met een de lancha (boot, geen hond) brengt ons naar hotel Tijax. Huisjes aan de steigers en margaritas ter grootte van de gemiddelde viskom. Mag ik hier blijven wonen? Ik hijs me gelijk in mijn hotpants met het idee dat topmodellen ook cellulitis hebben en boek alvast de rondvaart. Een rondvaart op de Rio Dulce is niet te vergelijken met de Flandria en de Schelde, dat leer ik snel. Tropische vogels, regenwoud, knabbelaars water en af en toe een eenzame peddelaar. Kleurke pakken. We meren aan bij Livingstone, dat meer stoned dan living blijkt. Na vijf minuten heb ik het gehad met de vijandige Garifuna’s en de kille sfeer. Terug de boot op om de watervallen van Siete Altares te beklimmen. Al is beklimmen veel gezegd, de weg was nogal moeilijk vindbaar. Maar het is het idee dat telt.
We sluiten de dag af met een duik in de plaatselijke warmwaterbron en een margarita of drie. Volgens mij is het vakantie.

20130213-105415.jpg

20130213-105324.jpg

20130213-105816.jpg

20130213-105844.jpg

Plié

En voor ge het weet wordt ge weer van de tafel gedanst. Tussen de resten van wat ooit tequila en limoenen waren en de lichamen van zij die voorgingen zwelt de muziek aan. Dat het doek ook hier zal vallen is onvermijdelijk. Balancerend tussen ja, nee en misschien wordt de breekbare dans van het universum gedanst. Sterren en planeten worden op een rij geplaatst, toekomst voorspelt. Draaien, zwenken en plié.

Censuur bij de gebuur

Ik lijk in mijn blogposts de laatste tijd wel vaker ‘nooit gedacht dat ik…’ te zeggen, zal vast te maken hebben met dat alleen in de brousse zitten. Vergeef me maar ik had ook nu nooit gedacht dat ik dit zou zeggen: ik mis het om aangeraakt te worden. Klinkt een beetje gek maar geef me een paar alinea’s en u begrijpt het vast.

Voor ik vertrok had ik een persoonlijke ‘bubbel’ ter grootte van de zwarte markt van Tessenderloo, wat toch al behoorlijk is. Trouwens fantastisch om eens heen te gaan en een middag mensen te kijken, geweldige exemplaren er lopen daar rond.
Ik ben nooit een zoener geweest, zoenen bewaar ik strikt voor ouders, oma’s en liefjes. Al is er weliswaar een verschil in de aard van de zoenen. Zij die niet tot deze drie categorieën behoren moeten het met een enthousiast handgebaar stellen (respectievelijk onder te verdelen in: vuistje, high-five, gezwaai, gewapper of een uitzonderlijke middelvinger). Bij onverwachte knuffels sta ik meestal een beetje ongemakkelijk te schouderkloppen en halve kaakslag-zoenen bij de vrienden zijn al helemaal niet aan mij besteedt. Het is dus redelijk accuraat te stellen dat ik nogal op mijn persoonlijke ruimte gesteld was.
Terecht gekomen in een collectivistische cultuur waar je al blij mag zijn als je het toilet niet aantreft met je voorganger rustig kakkend en de deur wijd open (nu ja eigenlijk mag je al blij zijn als er een deur is) had ik me al aan heel wat intimiteiten verwacht. Iedereen leeft hier immers in de zelfde ruimte, hoewel kamers meestal afgebakend zijn waardoor je niet binnen kan kijken, gaan de muren niet helemaal door tot aan het blafond. Je hoort dus alles wat er bij de buren gebeurt. Me verwachtend aan occasioneel gehijg en gekreun deed ik elke avond trouw mijn oordoppen in. Mijn verwachtingen blijven echter, nu bijna drie maanden verder, uit. Ook zonder oordoppen blijft alles zedig bij de buren. God ziet immers alles. Dat de Mayas niet meteen de grootste zoeners zijn bleek ook al snel, niet dat je mij hoort klagen. Een hand van -geeft-de-vod-eens-door- krijg je hier regelmatig, maar daar zal het dan ook bij blijven. Het eerste zoenende koppel moet ik hier nog tegenkomen. Als ze hun trouwringen niet zouden dragen denk ik niet dat het me zou opvallen dat mensen hier getrouwd zijn. Heel gek om te merken hoe weinig men hier publiekelijk affectie toont. Kleine kinderen zijn de enige die hier stevig gekust en geknuffeld worden. Koppels houden het bij samen zedig in de hangmat en af en toe op elkaars schoot gaan zitten.

Affectie en genegenheid worden hier op een veel subtielere manier getoont. Door je man zijn eten te brengen bijvoorbeeld, of goed op te letten op wat je bezoekers niet lekker vinden zodat je hen dat de volgende keer niet meer voorschoteld. Observeren van en anticiperen op behoeften van je medemens zijn hier belangrijke eigenschappen.
Zo komt het dus dat ik af en toe snak naar een schouderklopje, een stevige smakkerd en een hart verwarmende knuffel. Maar het meest van al snak ik naar een oude getrouwe ‘hee ik vind jou écht leuk!’, nu ja met een Facebook-gewijze ‘me gusta’ stel ik me ook al tevreden. Want het is hier behoorlijk zoeken naar die subtiele tekens van genegenheid, dat anders uiten van blijdschap, liefde en genegenheid. Het is een behoorlijk ingetogen volk die Mayas en gezien ik zelf een behoorlijk open (en expliciet) boek ben vind ik dat al wel eens moeilijk. Al leert me dat ook weer grenzen stellen, niet de hele tijd mijn hebben en houden in ieders gezicht te smijten. Een beetje censuur dus, daar zullen er vast wel enkelen verlichte zuchten om slaken.
Dat neemt niet weg dat u zoenen, knuffels en andere tekenen van genegenheid nog steeds naar mijn Guatemalteeks postadres mag sturen. Het eerste enthousiaste kaartje is ondertussen al aangekomen, wat ‘ne mens alleen’ in de brousse toch plezier kan doen. Voor u te enthousiast wordt: naaktfoto’s hoeven niet maar bedankt voor het aanbod. Warm water kennen ze hier niet dus aan koude douches geen gebrek. Soit, ik zal maar wat meer aan zelfcensuur vanaf nu.

Schouderklopjes voor allen! Wat zeg ik, een dikke natte smakkerd (op uw kaak welteverstaan, er zijn nog steeds grenzen)!

PS: Excuses voor de titel, het deed me denken aan het echt Antwerps theater. De brousse doet gekke dingen met een mens.

Guatemacrushke

Na een week Antigua wordt het nog eens tijd om de stand van zaken op te maken. Het nieuwe jaar is met toeters en bellen komen aanzetten en we hebben de achterstand van twee maanden sociale deprivatie een beetje ingehaald. Plots kan er weer ingecheckt worden, is er ruimte om te skypen en te facebooken en kan ik mijn updates eens uitvoeren. Veel hou ik me daar echter niet mee bezig want Antigua is veel te gezellig om achter een scherm door te brengen.
De stad werd in 1543 door de Spaanse kolonisten als hoofdstad van Guatemala opgericht. Doordat 3 echter meermaals verwoest werd door hevige aardbevingen werd er besloten dat het veiliger zou zijn om een andere hoofdstad te kiezen. Zo kreeg de stad de naam Antigua Guatemala en werd Guatemala City prompt tot hoofdstad gebombardeerd. Met zijn prachtige koloniale bouwstijl staat Antigua ook op de UNESCO werelderfgoed-lijst. Ik word dan ook spontaan een beetje verliefd op de gezellige straten met kleurrijke huizen en goedkope marktjes. Antigua is een toeristische trekpleister, duidelijk merkbaar aan de talrijke bejaarden die met witte sokken in de sandalen en afritsbroeken tot onder hun oksels doorheen de straten kuieren. De ene Spaanse school wisselt hier de andere af, wat de stad een ideale plek maakt om Spaanse lessen te nemen. Dat de prijzen naar behoren zijn hoef ik vast niet te zeggen. Mijn budget keldert faliekant wanneer ik de verschillende marktjes ontdek, vooral die van Chichicastenango laat een behoorlijk gat achter. Maar ik hou er gelukkig een rugzak vol souvenirs aan over. Ik kon er niet aan doen mama, het is voor de vrienden!
De uitstap naar de Pacaya- vulkaan vergaten we stiekem een beetje te boeken en te betalen waardoor we dus geen vulkaan- ervaring aan ons tripje overhouden. Gelukkig kom ik nog eens terug.
Sandrine, een van de guatemadammen, leidt ons rond en toont ons de beste plekken om pupusas te eten, souvenirs te scoren en de allermooiste McDonald’s van de wereld. I kid you not, het is een officiële titel en ik zag hem. Weer iets om van mijn bucketlist af te strepen. De Spaanse ambassade heeft een pracht van een fototentoonstelling hangen die me kippenvel geeft. “La realidad y otros asuntos” van Rodrigo Abd geeft op een confronterende manier weer hoe dood en armoede een plaats krijgen in het leven van de Guatemalteken. Een dikke aanrader dus als je binnenkort naar Antigua moest trekken.

Nieuwjaar wordt hier uiteraard ook stevig gevierd. Volgens De Standaard staat Antigua in de top tien van plekken waar nieuwjaar het fijnst om vieren is. Bij mij staat de stad met stip op één. Al is het natuurlijk geen eerlijke vergelijking gezien ik normaal nieuwjaar in Antwerpen vier. Bon, rum en cola om ons op te warmen, dansen op de bar met tequila in je keel gegoten en Rihanna op de achtergrond. Het kon erger. De massa aan toeristen gaat helemaal los en zorgt voor een uitbundige feestsfeer tot ‘s ochtends vroeg. Het aftellen doen we in het Parque Central met sterretjes en een hoop vuurwerk. Ook op een ander continent blijk ik geen fan van harde knallen en gevaarlijke vuurvonken maar soit. Buiten het feit dat mijn handtas stiekem gestolen werd was het behoorlijk top. 2013 gaat nog behoorlijk zijn best moeten doen om beter te worden!
Verder maakte ik, om het met de woorden van Sandrine te zeggen, ook behoorlijk wat vriendjes. Colin, Neesha, Amy en Aj van Amerika, Alexander van Zweden, wat fijn de bewoonde wereld!
Ik denk dat het wel duidelijk is, I love Antigua. Duidelijk een Guatemacrushke.

En dan nu weer terug naar Nimlaha’kok!

20130104-110452.jpg

20130104-110511.jpg

20130104-110523.jpg

Witte sokken in sandalen zijn zooooo Antigua.

Vol enthousiasme sta ik aan de modderweg van ons dorp om vier uur in de ochtend met mijn gsm te zwaaien. De bestuurder van het microbusje laat ons gringas snel instappen. Met vieren op de achterbank, ik heb al slechter gezeten. De drie uur durende rit naar Cobàn wordt ondertussen al een gewoonte. Met muziek in de oren en af en toe een dutje zijn we er snel.
Even mijn schoenen laten poetsen in Cobàn en dan richting ons favoriete hostel. Bij gebrek aan kleiner geld geef ik de man een briefje van honderd quetzales een tiental euro). Dat ik iets te veel vertrouwen heb in de mensheid wordt opnieuw duidelijk, mijn wisselgeld noch de schoenenpoetster zie ik terug. Eigen stomme schuld natuurlijk, ik had het kunnen weten. Denkende dat ik dan toch maar mooi de plaatselijke economie gesteund heb en de man een dag betaalde vakantie bezorgt heb kan ik er toch een beetje om glimlachen.
Hostel Luna heeft ondertussen, net als het team, al een plaatsje in mijn hart verworven. Jeorge staat ons al op te wachten, we hadden hem al gesmst dat we onderweg waren. We krijgen een sleutel van de voordeur waardoor we niet moeten aanbellen. Wat een helden. De uitbaters van het hostel, Lionel en Claudia, zijn altijd enthousiast als ze ons tegenkomen. Dat we altijd welkom zijn en dat dit onze tweede thuis is. Warme woorden die we graag horen. Meteen wordt er een busje naar Antigua geregeld en omdat wij het zijn doen ze er een derde van de prijs af. Vrienden maken was hier duidelijk een goed idee.

In het busje kom ik voor de eerste keer na twee maanden weer in contact met toeristen. Amerikanen en Nederlanders, wat gek om plots iets anders te horen dan Spaans. Om eenvoudigweg Nederlands of Engels te kunnen spreken zonder een halfuur mijn zinnen te vormen in mijn hoofd. Zalig. Gek hoe ik me eigenlijk geen toerist meer voel. Want ja, ik spreek ondertussen al een mondje Spaans, ken de gebruiken van de bevolking en heb niet de behoefte om van elk kwijlend kind een foto te nemen met mijn telelens. Gelukkig maar want die tele-lens bezit ik immers niet. Ik tel zes iphones in het busje waar elf mensen inzitten, niet dat ik moet spreken met mijn iPad maar het valt toch maar op. Verwende westerlingen die we zijn. Ik schaam me zelfs een beetje. Nu ja, tot ik het volgende marktje tegenkom, dan ga ik in afding-modus zoals elke toerist. Schaam op mij maar als ge uw souvenirs ziet zult ge blij zijn. Of ge doet maar alsof.

Antigua doet denken aan de witte stad van Peru, Arequipa. Zelfde koloniale stijl, zelfde sfeer en afgeladen met bejaarden in sandalen met witte sokken. Het is liefde op het eerste zicht. Wanneer het dan ook nog eens 3Q voor een tequila blijkt te zijn (0.30€) weet ik dat het liefde voor het leven is. Vrienden maken gaat hier eenvoudiger dan de weg vinden (al is dat voornamelijk te wijten aan mijn oriëntatievermogen) dus danspartners zijn er voldoende. De tattooshops blijken spotgoedkoop en ik kom behoorlijk in de verleiding maar ik hou het bij een extra gaatje in mijn oor. Althans voor nu. Morgen naar de grootste markt van Guatemala. Ik hou mijn hart al vast en neem een extra koffer mee. Want dat het veel van ‘China us’ gaat zijn staat al vast.
Maar goed, mijn witte sokken liggen klaar en het wordt tijd dat ik nog eens salsa-gewijs met mijn kont ga schudden. U merkt het, niets diepzinnigs dezer dagen, lekker oppervlakkig toerisme. Zalig!