Hartshonger

Hoe eenzaam het voelt in uw armen.
Uw hoofd voller dan het mijne.

Nooit voelde verder weg,
dan met uw handen door mijn haar.

Monden vol.
Zonder echt te delen.

Als ik aan de korstjes kom
valt alles uit elkaar.
Dus jeuk ik onbeheersbaar
tot gij zalft.

Hartshonger:
niet dichter mogen komen.

Is dit dan wat nabijheid is?

Apocaliptisch

Ge raakt mij
in hoe verloren ge soms lijkt in eigen vel.
Misschien past het mijne
daarom beter.

En vinden we elkaar
in ongekend verlangen
naar wortels.
Om te groeien tot iets anders.

Ik hunker
naar het delen van de wereld
met uw adem in mijn hals.

Grenzeloos toegewijd
maar vogelvrij.

Gij kust mijn wangen
apocaliptisch

En ik weet dat hierna
mijn wereld stopt.

Neem vast

sdr

Neem dit
vast
met twee handen.
Alsof ge nooit iets liever wou.

Neem dit
vast
en alles dat er bij hoort.
Alsof ge nooit meer weg gaat.

Neem dit
vast
omdat ge weet.
Dat dit is wat ge wilt.

Neem dit
vast
want dit is te schoon
om te laten schieten.

Vergeet Mij Nietje




Hou van mij.
Hou niet van mij.
 
Maar bovenal,
Vergeet Mij Niet.
 
Vergeet niet hoe uw ogen lachten
wanneer ze bij ’t ontwaken
de mijne naast zich vonden.
 
Vergeet niet hoe,
wij samen op het dak.
En hoe de zon dan warmer scheen
dan helemaal alleen. 
 
Hou van u.
Hou niet van u.
 
Maar bovenal,
Vergeet U Niet.
 
Vergeet niet hoe,
ik voelen kon.
Wat nu niet meer bestaat.
 
Vergeet niet hoe,
overleven.
Samen leven werd.
 
Hou van mij.
Zodat ik niet vergeet,
dat ik nog voelen kan. 

Kintsugi

Gij maakt van breken kunst.
Alsof het enkel mooier wordt wanneer ge stukjes zijt verloren.

Ik heb geleerd dat ik
uw scherven niet kan lijmen.
Hoe schoon ze ook passen bij de mijne.

In stukken vaneen met gouden randjes
blijft tenslotte ook gewoon kapot.

Alsof

 

 

 

Ge kust alsof ik genoeg ben

voor langer dan vannacht.

 

Ge kust alsof ge niets te verliezen hebt

alsof ge nooit verloren zijt geweest.

 

Ge kust alsof ge zocht

en vond.

 

Alsof ge het meent.

 

Ge kust en ik weet

dat morgen altijd komt.

 

Maar vannacht 

laat ik u vinden.

 

Alsof ik nooit verloren was.

 

 

Alsof ik u geloof.

Met lede ogen

 

 

Ge weet niet waar eerst kijken.
Met lede ogen.
En wandelt uit mijn leven omdat rennen te opzichtig is.

Sluit ze in teleurstelling.
Omdat ik niet kan zijn wat ge nodig hebt.
Omdat ik u nodig heb.

Een beetje.

Bevreemdend hoe ge vreemden graag kunt zien.
Alsof het oude bekenden zijn.
Noch onbekend.
Noch onbemind.

Vervreemd ge.
Omdat dat de weg van minste weerstand is.

Ik laat u.
Ge hebt immers lief.
Omdat ge niet houden kunt.

Zondagskind.

Dagelijks brood

Hij stapt op me toe, na drie jaren zonder. “Ik ben zo ver” had ik hem enkele dagen geleden in een berichtje gestuurd. Dat hij in mijn gsm nog steeds onder ‘Shitface’ te vinden is, is bijzaak.

Zo ver ben ik dus, dat ik zonder pijn of boosheid opnieuw een heel klein plekje voor hem maken kan in mijn leven. Straks ga ik nog geloven dat tijd alle wonden heelt.

Hij zoent mijn kaken alsof er nooit hartzeer tussen ons geweest is. Het overvalt me hoe gewoon dit is. Hoe banaal. Dat ik eigenlijk niet goed weet waarom we dit doen, waarom we die ruimte (hoe klein ook) opnieuw maken voor elkaar.

Het koppel naast ons giechelt op het gras.  Ze kietelen elkaar. Een flits van kwetsbaarheid kleurt zijn ogen. Omdat wij dit ooit waren. Ze kiezen bouwgronden uit, op een zondag in het park. Zover zijn wij nooit geraakt. En ik denk dat ik daar voor het eerst in mijn leven oké mee ben.

Ik vraag hoe het met Haar is. Even lijkt hij er aan te denken om achter het masker te blijven zitten. Een masker dat zo handig werkt bij anderen -Ik ben altijd al de dissolvant van zijn vernis geweest- Dat het moeilijk is. Het leven aan zich. Maar ook het leven met of zonder Haar. Hij is gelukkig zegt hij. Zijn lijf verraad dat hij eigenlijk ook niet weet waarom hij dit doet. Opnieuw.

Misschien zijn we niet gemaakt om gelukkig te zijn, glimlach ik flauwtjes. Misschien zullen wij altijd dat soort mensen zijn dat standaard zijn eigen ruiten inslaat bij het kleinste glimpje aan geluk.

Hij kijkt me aan met ogen die me nog nooit eerder gezien lijken te hebben. Afstandelijk en hard maar ook eerlijk en afwachtend. Dat hij vader wordt zegt hij.

Met die woorden staan we plots verder van elkaar dan ooit. Ergens is er een finale grens gepasseerd. Ik hap naar adem. We zullen nooit meer zijn wat mijn hart er zo graag van wilde maken. Ik weet dat er deze keer écht geen weg terug meer is. De keuze staat, met deze woorden, in steen gebeiteld. Opnieuw breek ik, in kleinere stukjes dan wat ik ooit voor mogelijk hield. De verbetenheid in zijn mondhoeken toont de angst voor mijn reactie. De angst voor zijn keuze.

Want er blijft altijd en onuitwasbaar Wij. Een ‘wat als’ die altijd zal blijven prikken als het wasvoorschrift in die warme wollen trui.

Hij glimlacht schaapachtig. Herhaalt dat hij gelukkig is. Gelukkig met zijn stuk van de taart. Ik glimlach ter antwoord, omdat dat hoort wanneer je als twee volwassen mensen je best doet om de pijnlijkheid van een situatie te ontkennen. Ik glimlach, omdat we beiden weten dat hij hier nu niet zou zitten als dat echt het geval was.

Omdat we allebei weten dat het Broodpudding is. Toegegeven, niet slecht. Maar het blijven oude zoete broodjes die een mens niet weggooien kon. Heer geef ons heden ons dagelijks brood.

Dat ik speciaal ben, voegt hij toe aan zijn betoog, niet op de ‘gele busjes’ manier. Nee, speciaal op een manier die hij nooit nog aan iemand uit zal kunnen leggen.

Voor ik het goed en wel weet lig ik rauw te bloeden op de vloer van mijn bestaan. Ik weet niet goed of het rauw of rouw is, maar misschien zijn beiden in essentie hetzelfde. Je verliest ongecontroleerd iets dat je liever voor jezelf houdt. Bovendien worden mensen van beiden ontzettend ongemakkelijk. Je bent te veel, té open. Té gewond.
Misschien is dat het.  Misschien zijn ook wij te veel, té open en té gewond. Al kan hij dat beter wegstoppen dan ik.

Ik weet dat hij zich net nu wil verdrinken in de armen van een ander. Omdat Broodpudding ook maar dat is en een mens van Broodpudding alleen niet leven kan. Ik snap niet hoe hij het kan. Leven in die dualiteit.

Ik ben blij dat mijn haar voldoende lang is. Zodat ik me af en toe even kan verstoppen wanneer ik de tranen niet meer houden kan. Ik weet niet hoe lang ik nog mascarastrepen trekken kan op het hoofdkussen van een ander. Wetende dat ik naast hem ook mezelf verloochen.

Alles en niets

Vandaag ben ik Alles.

Ik ben de vrouw met vijf kinderen die boodschappen doet.

Ik ben de reiziger die onbevreesd het leven en zijn grenzen opzoekt.

Ik ben de minnares, op zoek naar liefde achter gevels van een onbekende stad.

 

Ik ben de dakloze vrouw

met koude handen

die door niemand wordt gezien.

 

Ik ben Niets.

 

Ik ben staatloos. Landloos.

Nergens thuis maar niet verloren.

Ik ben de weg die kronkelend

zijn bochten neemt.

Alsof bestemming niet van tel tel is.

 

Ik ben het adembenemende vergezicht.

Dat van dichtbij perspectief verliest.

 

Verstikt in details.

 

Kielse ratten

Kalk de lijnen van ons terrein.

Ge duwt mij buiten speelveld.

Los over lijnen gaan

Hoekske.

 

Recht op doel

open goal.

Soms is een muurke maken

enkel de gevoelige delen bedekken

Zodat ge daar niet mikken kunt.

 

Stuur u met een gele kaart wandelen.

Misschien komt ge nog terug.

Bekom op banken

wanneer uw hart niet volgen kan.

 

Ik denk dat ik liever verlies

dan gelijk te moeten spelen.

 

Kan ik al vervanging vragen?