Piepend haal ik adem na een telefoongesprek van dertig seconden. ‘Verdronken in eenzaamheid’ flits er door mijn hoofd. Even ga ik mee kopje onder.
‘Ze zien allemaal dat ik drink, maar niemand ziet dat ik dorst heb’. Je greep me naar mijn keel, enkele maanden geleden al. Dat de dorst groot was en de fles steeds te klein. Ik drink opdat uw dorst hopelijk minder is. Op u en op uw vechten. Dat het niet voor niets geweest mag zijn.
De lichtjes van de Schelde zullen altijd een beetje van u zijn.
Absjaar, het ga je goed.