Winterwonderlandgewijs
kruipt ge mistig onder mijn vel.
Gij mist.
Ik mist.
Ik schaats met u mee, tussen de barsten door.
Tot zebrastrepen mijn kaken kleuren.
In een donkere kamer, in een donker huis,
Kom ik donker thuis.
Dagen korten alsof het nooit meer licht.
Wat doet ge pijn als ge mij warmt,
Want ik weet hoezeer gij killen kunt.
Gij zijt mijn winterhart.
Waar is de tijd dat ge met alstublieft nog alle deuren open kreeg.