Ge verkilt de warmte die me rest en ik weet niet meer hoe het leven zonder winterhanden voelt. Wat het bijgevolg moeilijk vastpakken maakt. Kijk niet om, omdat zien nooit iets was waar ge interesse in had.
Verzien wat ge van mij maken wilt.
De dingen zijn nu eenmaal schoner wanneer ge lacht. Al weet ik niet goed of dat telt, als het de lichtjes in mijn ogen niet aansteekt.
Ik staar u toe, vanachter glas. Want dan lijkt alles warmer. Tijd dat de zon schijnt, zodat er nog eens iemand door mijn vuile ramen binnen kijken kan.